Ecoloog over het teveel aan stikstof: ‘De zieke heide kan worden hersteld, maar elk medicijn heeft bijwerkingen’

Interview met Joost Vogels

Dit artikel is geschreven door Jean-Pierre Geelen
Hij is wetenschapsredacteur van de Volkskrant. Hij schrijft over natuur en biodiversiteit.
Artikel op zaterdag 11 oktober 2025 in de Volkskrant.

Ergens halverwege de jaren tachtig van de vorige eeuw, hij was toen ‘een mannetje van een jaar of 8’, zag Joost Vogels (1979) zijn laatste korhoen op de Landschotse Heide, nabij zijn geboorteplaats Hapert. De vogel heeft het, buiten een experiment met ingevoerde exemplaren op de Sallandse Heuvelrug, niet gered in de Nederlandse heidegebieden. Die leden zwaar onder verzuring door stikstof en zwavel uit landbouw, industrie en verkeer.

Nu, 38 jaar later, promoveert Vogels, senior ecoloog bij Stichting Bargerveen, op de maatregelen die beheerders en beschermers decennialang hebben getroffen om de teloorgang van de heide en z’n bewoners tegen te gaan. Die maatregelen zijn bekend: plekken waar de paarse heide te veel werd verdrongen door het pijpenstrootje en andere snelgroeiende profiteurs van stikstof, werden afgeplagd (waarbij de bovenste voedselrijke laag van de bodem eraf wordt geschraapt om heideplanten meer kans te geven) ofwel bestrooid met kalk om de verzuring tegen te gaan. Vogels’ conclusie is niet mals: geen van die maatregelen heeft gewerkt. Integendeel, ze deden soms meer kwaad dan goed.

‘Maak er geen zwart verhaal van’, waarschuwt Vogels aan het eind van het gesprek. ‘Want er is nog wel degelijk perspectief voor de heide.’ Beloofd, maar eerst de harde feiten.

Wat was de aanleiding voor uw onderzoek?

‘Het onderzoek begon al in 2007. Er werd toen al heel wat ondernomen tegen de vermesting en verzuring van de heide door stikstof. Om de biodiversiteit in stand te houden, was plaggen de oplossing, dacht men toen. Inmiddels zijn we vele jaren verder en zien we nog steeds een afname van karakteristieke diersoorten in de heidegebieden. De vraag was dus wat we verkeerd deden en of we iets over het hoofd zagen.’

Hoe onderzocht u dat?

‘Ik heb op twee grote heidegebieden, het Dwingelderveld en de Strabrechtse Heide, dertig plekken bemonsterd en bekeken welke planten daar groeiden en welke dieren er leefden. Sommige van die plekken waren geplagd, sommige werden alleen begraasd door grote grazers, op sommige plekken was helemaal niets gebeurd. Zo kon ik kijken naar de relatie tussen de bodemchemie, de plantengroei en het dierenleven.’

Welke diersoorten namen af?

‘De klapekster broedt niet meer op de Nederlandse heide, de duinpieper is al lange tijd verdwenen. Dat komt door de afname van hun voedselaanbod, en dat zijn insecten. De insectenstand is dramatisch. Dan gaat het niet alleen over soorten, maar ook over de hoeveelheid insecten, de biomassa. De typische heidesoorten zien we achteruithollen. In het begin van mijn onderzoeksperiode waren vlinders nauwelijks een onderwerp, inmiddels zijn de heivlinder en het heideblauwtje op veel plaatsen een zeldzaamheid. De heide is, kortom, stiller geworden – en we zien nauwelijks herstel.’

‘Een van de maatregelen was het plaggen van de heide. Wat was daar mis mee?

‘De verhoogde stikstofdepositie is de basis van alle ellende: die verstoort de delicate balans tussen stikstof en fosfor in de bodem. Heide heeft een voedselarme bodem nodig. Met plaggen haal je een laag van de bodem waarop, door een teveel aan stikstof, grassen alle andere planten hebben verdrongen. Mijn onderzoek toont aan dat je daarmee niet alleen stikstof weghaalt, maar ook andere elementen. Eigenlijk alle nutriënten die een bodem bevat, zoals fosfor, een element dat naar verhouding weinig in de bodem zit, maar wel essentieel is.

‘Mijn vak is de ecologische stoichiometrie. Die onderzoekt de samenhang tussen organismen en elementen als koolstof, stikstof of fosfor, die nodig zijn om te overleven. Het gaat om de verhoudingen en de balans tussen die elementen.

‘Met plaggen haal je op de heide relatief meer fosfor weg dan stikstof. Bovendien: fosfor krijg je niet vanzelf weer terug in die bodem, terwijl stikstof nog steeds permanent wordt aangevoerd vanuit die verhoogde depositie. De verhouding tussen die elementen wordt dus steeds schever en zo richt je met plaggen uiteindelijk meer schade aan aan de vegetatie van zo’n gebied.

‘Ja, het pijpenstrootje overwoekerde de heide en dat kun je wel terugdringen, maar een echt kruidenrijke heide krijg je met plaggen niet terug. Daarnaast blijkt de toch al verminderde voedselkwaliteit van de teruggegroeide vegetatie alleen maar verder verslechterd.’

Heeft niemand dat in de gaten gehad sinds de jaren tachtig?

‘Onder wetenschappers en natuurbeheerders is al lang discussie over het nut van plaggen. Alleen wist men nooit precies hoe je dat nou het best kon verwoorden. In die jaren lag de nadruk ook heel erg op stikstof: het depositieniveau was toen ook twee, drie keer hoger dan nu. Plaggen leek de oplossing, daar was maximale financiering voor.

‘De notie dat daarmee balansen verstoord zouden raken, was er wel, maar dat werd eerder als voordeel gezien dan als nadeel. Het idee dat het de insectenstand zou kunnen schaden, bestond nog niet. Zo werkt wetenschap: je begint met een vraag over vegetatie, en plantkundigen vragen zich niet af wat de kwaliteit van planten voor gevolgen heeft voor insecten.

‘Plaggen is tot ongeveer 2010 gangbaar gebleven. Nu gebeurt het steeds minder op grote schaal, hooguit doelgericht op plekken om een zeldzame plantensoort meer ruimte te bieden om zich uit te breiden.’

Om de verzuring tegen te gaan, werd ook kalk toegevoegd aan de bodem en sinds enkele jaren steenmeel. Waarom werkt dat ook niet?

‘Ik kwam er gaandeweg achter dat niet alleen stikstof een dominante rol speelt in de kwaliteit van heidegebieden, maar ook verbindingen als fosfaat. Ik heb toen in het veld plagplekken met fosfaat en kalk behandeld en de daarop groeiende planten naar het lab gebracht om daar als voedsel voor de veldkrekel te dienen.

‘Mijn verwachting was dat de combinatie van fosfaat en kalk het beste voedsel zou opleveren, maar dat bleek niet het geval. Veldkrekels legden door meer fosfaat wel duidelijk meer eitjes, maar toen we ook kalk toevoegden, was dat hele effect weer tenietgedaan.

‘De ware reden daarvan kostte me heel wat hoofdbrekens, maar uiteindelijk ging het om mangaan, een element dat noodzakelijk is voor de opbouw van het uitwendig skelet en cruciaal voor de productie van aminozuren, de bouwstoffen van eiwitten. Bekalken leidde door de reactie met andere elementen tot een halvering van de hoeveelheid mangaan in het voedsel en uiteindelijk ook in de krekel zelf. Ook hier ging het dus weer om de verhoudingen en de balans.’

Als leek zou ik dan denken: we moeten mangaan uitstrooien over de heide. Is dat een oplossing?

‘Dat wordt heel lastig. We weten ook dat er dan weer een gebrek aan kalium of zink kan optreden. Het is niet zo dat je een systeem herstelt met een wonderpoedertje waarin je wat mineralen mixt. Heidebeheer gaat zo ook wel heel erg op tuinieren lijken.

‘Ik denk dat de boodschap eerder andersom is: dat je moet oppassen met drastische maatregelen in dit soort systemen en dat je zuinig op de bodem moet zijn. We hebben eigenlijk geen echte herstelmaatregelen in handen, we kunnen hooguit hier en daar iets repareren. Om de effecten van chronische vermesting en verzuring door menselijke activiteiten te beteugelen, willen we een perfecte dweil hebben. Maar die werkt niet zolang we de stikstofkraan niet dichtdraaien. Want dat is wat er moet gebeuren.’

De patiënt is doodziek en de wetenschap heeft dus geen medicijn?

‘De wetenschap kan wel medicijnen ontwikkelen, maar die hebben altijd bijwerkingen. De bijsluiter wordt vaak slecht gelezen. Wij wetenschappers mogen wel wat meer hameren op die bijwerkingen om het bewustzijn te vergroten. Ik ben bijvoorbeeld niet tegen bekalken van heidegrond om een bepaalde zeldzame plantensoort te behouden, bijvoorbeeld de klokjesgentiaan. Maar als je op grote schaal iets wil doen aan bijvoorbeeld de toename van de insectenstand, dan kom je er niet met bekalken, omdat de voordelen dan niet opwegen tegen de nadelen.’

Wat zou uw eerste stap zijn als u in het nieuwe kabinet wordt benoemd tot minister van Natuur?

‘Ik heb geen toverformule waarmee de stikstofuitstoot direct wordt verlaagd. Ik zou wel een beleid uitstippelen dat boeren perspectief geeft op een sluitende bedrijfsvoering met minder schadelijke gevolgen voor natuur en milieu. Dan volgt een lagere stikstofuitstoot vanzelf.

‘Sicco Mansholt, die als minister in de jaren vijftig schaalvergroting en intensivering van de landbouw tot stand bracht, vroeg zich bij zijn pensionering al af of hij niet was doorgeschoten. Sindsdien zijn we er niet in geslaagd een goed alternatief beleid te ontwikkelen. Met verbazing zie ik hoe de nadruk de afgelopen jaren enkel lag op het terugdringen van stikstofuitstoot, waarvoor de verantwoordelijkheid lag bij de individuele boer. Dat werkt niet. Als je boeren mee wilt krijgen, zul je ze perspectief moeten bieden op een rendabele bedrijfsvoering. Dat vraagt om regie vanuit de overheid. In Denemarken is zulk beleid er wel gekomen, in Oostenrijk ook. Maar in Nederland is dat kennelijk ongelooflijk ingewikkeld.’