Reisverslag Noord-Engeland/Schotland 1998
Door: Gert van Velthuizen

Toen de Franse schrijver Stendhal bijna tweehonderd jaar geleden Florence bezocht, werd hij zo overweldigd door de schoonheid van de stad, dat hij in een geestelijke crisis raakte. Zijn ogen zagen zo’n overvloed aan zeldzame kunstschatten, dat hij het niet kon verwerken. Hij werd overspannen van opwinding en moest worden opgenomen in een ziekenhuis. Men zegt dat het nog steeds voorkomt, dat bezoekers van Florence last krijgen van dit zogenaamde “Stendhal-syndroom”.

Tijdens de afgelopen zomervakantie heb ik enkele keren iets zó indrukwekkends beleefd, dat ik begrip begon te krijgen voor de toestand waarin Stendhal verkeerd moet hebben.

We waren met vakantie in Noord-Engeland en Schotland. De eerste plaats die we bezochten was Seahouses, een havenstadje aan de oostkust van Engeland. Vlak voor de kust liggen hier de Farne Islands. Van de 28 eilanden bestaat een deel uit rotsklompen, die alleen met laag tij boven water komen. Op de ‘echte’ eilanden bevinden zich van mei tot en met juli onvoorstelbaar grote kolonies zeevogels. Vanuit Seahouses kunnen vaartochten gemaakt worden rondom de eilanden en bij goed weer is het mogelijk op Staple Island en op Inner Farne aan land te gaan. Wat je als vogelaar dan beleeft, is ongelooflijk. In de broedtijd worden de eilanden bevolkt door grote aantallen Zeekoeten, Alken, Noordse Stormvogels, Drieteenmeeuwen en Kuifaalscholvers.

Maar de eilanden zijn vooral bekend om de 15.000 paar Papegaaiduikers die er broeden. Deze “Pinguïns van het Noorden” zijn geen echte pinguïns, maar horen tot de alken en lijken op heertjes in zwarte jacquetten. Ze lopen op een koddige manier met snelle pasjes en met hun fel gekleurde snavel en roodomrande ogen hebben ze ook wel iets van clowns. Ik had wel eens enkele Papegaaiduikers vanuit de verte gezien, maar toen ik op Staple Island aan land stapte, stond ik ineens midden tussen duizenden “Puffins”, die zich nauwelijks iets van me aantrokken. Tot op enkele meters van mij vandaan kwamen ze trippelend langslopen of keken me met hun grappige ogen aan vanuit hun nestingang. Ik was verbluft door de enorme aantallen vogels om me heen en door het gekrijs uit duizenden kelen van  allerlei soorten meeuwen, alken en zeekoeten. Samen met de scherpe stank van vogelmest, die altijd rond zulke zeevogelkolonies hangt, vormden deze beelden en geluiden een ervaring die nauwelijks te beschrijven is.

Ik was vooral gefascineerd door de Papegaaiduikers, die ik urenlang van zeer nabij heb kunnen bestuderen. Deze soort komt voornamelijk voor in de noordelijke Atlantische Oceaan en er worden drie ondersoorten van beschreven. De ondersoort die op de Britse eilanden voorkomt, is de kleinste van de drie en heeft een verspreidingsgebied vanaf de Faeroer eilanden via Groot-Brittannië tot aan Noordwest-Frankrijk. De totale wereldpopulatie wordt geschat op 6 miljoen paren en lijkt redelijk stabiel te blijven.

Soms zijn vogels moeilijk op naam te brengen, maar dat geldt zeker niet voor de Papegaaiduiker. De rugzijde is zwart en de borst wit. De poten zijn feloranje en bezitten drie teennagels, waarvan de binnenste erg scherp is en naar binnen gericht staat. Op deze manier slijt deze nagel tijdens het lopen op de rotsen niet af en blijft deze geschikt om mee te vechten en te graven. Dit graven is meestal nodig als ze hun nest gaan maken, want Papegaaiduikers maken hun nest aan het eind van een gang, die vergelijkbaar is met een konijnenpijp. De lengte van deze pijp is meestal ongeveer een meter, maar ze kan veel langer zijn. Papegaaiduikers broeden één ei uit en het jong wordt ongeveer veertig dagen in de nestholte gevoerd. Opvallend is dat ze hun eigen jong niet herkennen, want als er een ander jong in de nestholte komt, wordt dat ook verzorgd. De jongen zijn echter onderling zeer onverdraagzaam en reageren buitengewoon agressief op elkaar.

Het meest opvallende onderdeel van een Papegaaiduiker in broedkleed is de enorme felgekleurde driehoekige snavel. Het voorste gedeelte ervan is rood of oranje en het achterste deel blauw. Beide delen worden van elkaar gescheiden door een bleke band. Tussen de bovensnavel en de kop zit een lichtgekleurde vlezige plaat en ook boven en onder het oog bevindt zich een klein hoornplaatje. Het geheel geeft de kop een karakteristieke en grappige uitdrukking. De grote snavel is heel geschikt om visjes mee te vervoeren van de zee naar het nest. Vaak zag ik in de broedkolonie vogels vliegen of lopen met een hele rij visjes die links en rechts uit de snavel hingen. Deze vissen worden vastgehouden tussen de vlezige tong en een rij tandjes op het gehemelte.

In de Noordzee bestaat het voedsel hoofdzakelijk uit zandspiering, kleine haring en sprot, maar ook allerlei andere vissen worden gegeten, als ze maar niet langer zijn dan zo’n 15 tot 18 cm.

Het is opvallend dat Papegaaiduikers bijna altijd in groepjes komen terugvliegen met vis. Wellicht vangen ze hun voedsel in groepsverband, maar het is ook mogelijk dat dit samenvliegen de kans verkleint, dat ze onderweg door meeuwen of jagers van hun vis beroofd worden.

Na de broedtijd verandert het uiterlijk van Papegaaiduikers ingrijpend. Ze verliezen de felgekleurde hoornplaten op de snavel en bij de ogen en de witte wangen worden grijs tot zelfs bijna zwart, vooral rond de ogen en bij de snavel. Het uiterlijk is na deze rui zó verschillend van het broedkleed, dat men lang gedacht heeft met twee verschillende soorten te doen te hebben.

Ik had wel enkele dagen op Staple Island willen blijven, maar na een paar uur kwam de boot ons weer ophalen om ons naar een ander eiland, Inner Farne geheten, te brengen. De schipper adviseerde ons een hoed of pet op te zetten, want vlak bij de aanlegsteiger bevindt zich een kolonie Noordse Sterns en deze vogels vallen bezoekers zo fanatiek aan, dat je zonder hoofddeksel tot bloedens toe verwond raakt. Wel, die waarschuwing bleek zeer terecht. Toen we aan land stapten, vielen de Noordse Sterns inderdaad met een hoog, kikkerend geluid aan en op je hoofd voelde je soms een felle pik van de scherpe snavel. Toen we een eindje verderop naar een kolonie Grote Sterns stonden te kijken en zochten naar een Dougalls Stern, die ertussen moest zitten, hoorden we weer het geluid van een aanvallende Noordse Stern. Ik dook een beetje in elkaar, maar bleef door de telescoop kijken, want ik had juist de Dougalls Stern in beeld. Ineens werd het stil boven m’n hoofd en voelde ik een lichte druk op mijn hoed. Aan de lachende Engelsen om me heen merkte ik wat er aan de hand was: de Noordse Stern was op mijn hoofd gaan zitten en maakte heel duidelijk wie hier de baas was!

Toen we aan het eind van de middag weer naar het vasteland gebracht werden, hadden we een fantastische vogeldag achter de rug. De schipper van de boot zei echter, dat we pech hadden: de vorige dag waren er twee dolfijnen met de boot meegezwommen. Nota bene, een dag doorbrengen tussen 10.000 Papegaaiduikers, op één moment een Dougalls Stern door de telescoop zien en tegelijkertijd een Noordse Stern op je hoofd voelen en dan nog zeggen dat je pech hebt gehad. Wat een land! Wat een volk!

De volgende dag had ik het geluk een dag op Bass Rock te mogen doorbrengen tussen 20.000 Jan-van-genten. Ook toen moest ik weer aan Stendhal denken. Maar dat is weer een heel ander verhaal. Dat zal ik de volgende keer vertellen.

Inlichtingen: Gert van Veldhuizen – tel. 0341-356510, e-mail: gvanveldhuizen9@gmail.com