Reisverslag 2005
Door: Roel Pannekoek

Al verscheidene malen bezochten we de afgelopen jaren het Nationaal park Müritz in de voormalige DDR. Een fantastisch gebied globaal tussen Berlijn en Rostock, rijk aan vele vogelsoorten door de afwisseling van biotopen, niet in het minst door het op een na grootste Duitse meer, de Müritzsee en de tientallen kleinere meren daar ten oosten van. Vooral roofvogelsoorten als Vis- en Zeearend, Rode en Zwarte wouw en alle kiekendievensoorten zijn daar elke dag te bewonderen. In het voorjaar broeden in de ontoegankelijke moerassen ettelijke paren Kraanvogels, welke in de herfst gezelschap krijgen van duizenden soortgenoten uit Scandinavie. Op de trek naar Spanje is voor deze vogels de wijde omgeving ten noorden van de Müritzsee een geliefd fourageergebied en de ondiepe meren dienen als slaapplaats. De grote groepen invallende en luid roepende kranen vormen dan een spectaculair gezicht.

Maar…. er zijn nog veel meer erg fraaie natuurgebieden in voormalig Oost-Duitsland!

Grote Trap – foto afkomstig van de website www.grosstrappe.de

Medio mei bezocht een groep vogelaars, waar ik deel van uitmaakte, het Havelland. Een eveneens waterrijk landschap ten noorden van de autobaan Magdeburg – Berlijn en in feite niet eens zo ver van het noordelijker gelegen Müritz. Toch kende niemand van de groep van 8 vogelaars dit gebied. Adrie Hottinga kreeg vorig jaar een verslag onder ogen van een vogelclub uit Alkmaar, die daar april 2004 op excursie was geweest. Wat uit het verslag bleek was dat hier in Brandenburg, min of meer onder de rook van Berlijn, de laatste restpopulatie Grote trappen trachtte te overleven. Bij nader inzien bleek het te gaan om vogels uit een fokproject, opgezet nadat eind jaren ’80 van de vorige eeuw de natuurlijke stand dramatisch was gekelderd. Zoals bij ons in die jaren gebeurde met de Ooievaar en heden ten dage nog met het Korhoen.

Adrie was door het verslag dermate ‘begeistert’, dat hij meteen besloot een vogeltrip te organiseren. Snel was een groepje belangstellenden gevonden, 2 zomerhuisjes werden geboekt en zo reisden we met ons achten op 22 mei j.l. af naar Lochow, een gehucht aan het einde van de wereld in Duitsland.

Het gebied dat we die week bezocht hebben ligt globaal een kleine honderd km ten westen van Berlijn. Het is het voedingsgebied van de Havel en deze rivier voert het water weer af naar de Elbe. Het gebied maakt deel uit van het zuidoostelijke deel van de Duitse laagvlakte en vormt op die manier het noorden van de deelstaat Brandenburg. Het gebied staat op de kaart apart vermeld als Havelland met Rathenow als dichtstbijzijnde redelijk grote stad (plm. 40.000 inwoners).

Het Havelland
De Havel heeft zelf ook weer een aantal zijriviertjes, en er zijn ook verschillende meren en afgesneden rivierarmen. De rivier heeft kilometers brede uiterwaarden die in de late winter grotendeels onder kunnen lopen. Tussen de rivierlopen zijn zandopduikingen (rivierduinen en ijstijdafzettingen) die lage heuvels vormen en die grotendeels met bos begroeid zijn. In totaal is slechts ca. 20% van het West Havelland cultuurland (vnl. voor landbouw, veel gerst- en roggeakkers), 40% is bos, en 40% zijn gebieden die periodiek onder water kunnen komen te staan. Deze gebieden, de zgn. Auländer, drogen in de loop van het voorjaar geleidelijk op en zijn (behalve op de natste plaatsen) begroeid met een dichte vegetatie van gras en kruiden, dat eenmaal per jaar wordt afgemaaid of extensief wordt beweid. Veel van de Auländer zijn natuurreservaat.
In het voorjaar vormen de uitgestrekte en deels onder water staande Auländer een fantastisch gebied voor rustende eenden, ganzen, zwanen en steltopers; ook veel van de in Nederland overwinterende ganzen en zwanen maken tijdens de voorjaarstrek van het Havelland gebruik als stopplaats. Het gebied is een van de belangrijkste overwinteringsplaatsen voor Wilde zwanen. Naast vogels is de streek ook rijk aan reeën, wilde zwijnen en bevers en de otter komt er voor. Op die rijkdom aan (water)wild komen Zeearenden, Vossen en Wasbeerhonden af. De vele meertjes zijn het visgebied van de overal aanwezige Visarend.

Het Havelland is de laatste wijkplaats van de Grote trap in de noord-Duitse laagvlakte. De totale populatie telt zo’n 90 exemplaren. Toen ze nog talrijker waren bereikten vogels uit dit gebied bij strenge vorst ook Nederland, zoals in 1979 (125 exx in januari-maart) en 1985 (26 exx in januari-februari). De Grote trap is de zwaarste vliegende vogelsoort van Europa (volwassen man 10-18 kg, vrouw 4-5 kg; vergelijk: Kroeskoppelikaan 10-13 kg, Knobbelzwaan 6-14 kg, Monniksgier 7-13 kg, Zeearend 3-7 kg, Ooievaar 3-4 kg. In de zuid-oosthoek van het West Havelland is nu een groot terrein gereserveerd voor de Grote trappen, waar ouderwetse gewassen worden geteeld die commercieel niet meer zo interessant zijn maar die het bij trappen goed doen. Gewonde en verzwakte dieren worden opgevangen in een fokstation, waar ook in gevangenschap gelegde eieren worden uitgebroed, waarna de grote jongen worden vrijgelaten. Hierdoor is het aantal de laatste jaren weer licht toegenomen. 

Bij Magdeburg verlaten we de autobaan en zetten we koers naar Kehnert an der Elbe. Een verstild dorpje op een zandplateau aan de Elbeuiterwaarden. Op menige wegenkaart vind je het niet, want het ligt helemaal opzij van de doorgaande wegen. Zoiets als Wilsum, als je er niet hoeft te wezen kom je er nooit. Enkelen van de groep kenden het van eerdere vogeltrips en ook nu was het weer een idylle. Over kinderkopjes rij je de uiterwaarden in om halt te houden in een ooibos met plassen. Een lunchstop met een vogelconcert zonder bijgeluiden van vlieg- of wegverkeer in een dromerig landschap. Tuinfluiter, Zwartkop, Grasmus, Nachtegaal en Noordse nachtegaal deden hun best, Rode wouwen kwamen over en binnen een ommezien ontdekten we 3 nesten van de Buidelmees.

Buidelmees

Om in Tangermünde de brug over de Elbe te kunnen nemen richting Rathenow, houden we de rivier zo dicht mogelijk aan onze rechterhand. We komen door gehuchten waar schijnbaar sinds de Wende nog niets is veranderd en waar de verschijning van twee Hollandse auto’s al het evenement van de dag is. Tangermünde is een aardig stadje, zoiets als Elburg, met wat meer leven in de brouwerij.

Een poosje later komen we aan in Ferchesar, waarna we voorop gegaan door de verhuurster van de vakantiehuisjes een betonpad door het bos nemen om uit te komen in Lochow, een enclave van zomerhuisjes en een boswachtersvilla. Het pad gaat hier verder door uitgestrekte ‘Auländer’, graslanden die in het winterseizoen onder water staan en ’s zomers gehooid worden.

Na kamerverdeling en installatie wordt de eerste wandeling gemaakt door de hooilanden naar een kanaal. Opnieuw stuiten we op een nest van een buidelmezengezin en spotten we in een rij overjarige populieren een paartje Middelste bonte specht. Verder is het een voortdurend genieten van o.a. een paartje Grauwe klauwier, Wielewaal, Rode en Zwarte wouw, Wespendief, Ooievaars, Groene specht en Grote karekiet. Deze laatste soort zullen we deze week veelvuldig horen in de rietlanden langs de Havel en zijarmen.

De dagen daarna staan vanzelfsprekend in het teken van vogelen met een dag- en nachtindeling waarbij slapen eigenlijk als verloren tijd wordt beschouwd. Meestal ’s morgens om zes uur te voet op pad voor een nevelwandeling, half acht terug waar de aan huis bezorgde Kaiserbrötchen op de terrastafel wachten, liters koffie zetten en de krat inpakken voor de lunch te velde. Daarna per auto naar de beoogde omgeving – in Duitsland maak je wel kilometers! – om ter plekke te sjouwen of te vogelen vanuit de overal aanwezige ‘Beobachtungsturme’.

Een fraaie tocht die in m’n herinnering staat is die over de zandweg door de akkers van Marzahne naar Flohte. We hebben zicht op Visarenden die boven op hoogspanningsmasten hun nest hebben. In de oude eiken langs het pad horen we onze eerste Ortolanen en na veel getreuzel en stops bereiken we Fohrde, waar opnieuw Grote karekieten en een Braamsluiper genoteerd worden.

’s Middags geraken we na diverse omzwervingen aan de noordzijde van de Beetzsee bij Radewege. We rijden nog wel eens mis, omdat het Havelland voor iedereen van de groep onbekend terrein is en we ter plekke de interessante gebieden moeten vinden. Het is gaan miezeren – de enige keer deze week dat het weer wat minder is – maar we maken toch een wandeling langs de rietlanden. We zien enkele keren een vissende Visarend die na een paar pogingen een grote prooi uit het water slaat en daarna moeite heeft hoogte te maken. Buidelmees, Spotvogel en een voorbij jakkerende IJsvogel worden genoteerd. Op de terugweg herkent Adrie de roep van een Woudaap. Het lijkt op een blaffende hond in de verte en we hebben, ondanks de kick van de auditieve waarneming, niet de illusie dat we het kleine reigertje in beeld zullen krijgen. Dus groot is de opwinding als Frans, min of meer toevallig, de Woudaap boven in wat rietstengels spot. En aanmerkelijk dichterbij dan je aan de hand van z’n roep zou verwachten.

Grote trappen vormden de aanleiding voor deze vogelweek, dus de volgende dag gaat de tocht naar Garlitz, een weidegebied waar de trappen (en vele andere soorten) een beschermd gebied (SPA) van 5600 ha ter beschikking hebben. Het gebied heet het Havelländisches Luch. In de winter en het vroege voorjaar wordt met stuwen het oppervlaktewater vast gehouden, zodat zo’n 300 ha tijdelijk blank staat en tussen de 1000 en 1500 ha plasdras blijft.

Op de heenweg brengen we een bezoek aan het info-centrum van de Staatsvogelbeschermingswacht in Buckow. Hier wordt aan de hand van info-panelen en veel foto’s en opgezette beesten het wel en wee van de Brandenburgse trappen uit de doeken gedaan. Veel interessante informatie en veel folders en tijdschriften die we na een ‘Spende’ meeroven. De aardige beheerster doet haar best een video aan de praat te krijgen, waar ze gelukkig niet in slaagt. We staan namelijk te popelen om met het fraaie weer de trappen in levende lijve te aanschouwen vanuit de twee riante uitkijktorens bij Garlitz.

Een groot deel van de dag verblijven we in en rond deze torens en het verveelt geen moment. Wat een vogels! In de eerste plaats natuurlijk een aantal Grote trappen, waarvan de mannetjes gelukkig nog in baltsstemming zijn en zich regelmatig als donsdekens opzetten. In dit gebied is eveneens het fokcentrum voor Grote trappen gevestigd. Vorig jaar augustus werd een recordaantal van 38 opgefokte kuikens in twee gebieden, het Havelländisches Luch en de zuidelijker gelegen Belziger Landschaftswiesen, uitgezet. In het eerstgenoemde gebied, waar wij nu over uitkijken, werden in januari j.l. 52 trappen geteld. Sinds het begin van de jaren ’70 waren hier niet zo veel vogels geteld. Dan te bedenken dat er rond 1940 in het oosten van Duitsland nog 4000 Grote trappen rondkuierden. Doch melancholiek terugblikken op hoge aantallen van vroeger is bij veel soorten mogelijk en was eigenlijk voorbehouden aan een helaas verscheidden Vogelwachtnestor.

Hoeveel vogels van de huidige populatie nog oorspronkelijk wild zijn, is me niet duidelijk geworden. Maar ook de kunstmatig uitgebroede trappen zijn bijzonder fraai, ’t is meer het idee.

Grauwe klauwier – tekening: Ruud Weenink

De noordelijkste uitkijktoren wordt omzoomd door een houtwal, waar Grauwe gors, Geelgors, Grauwe klauwier, Grasmus en nog veel meer soorten gebruik van maakten. Ook een hermelijn hield zich hier op. Boven de uitgestrekte weilanden fourageerden Bruine kiekendieven en we zagen twee mannetjes Grauwe kiek. Zoals overal in deze contreien waren Zwarte en Rode Wouw veelvuldig aanwezig en regelmatig kwamen groepjes en paren Kraanvogel over.

We bezochten het Naturinfozentrum van het Natuurpark Westhavelland in Milow. Het bezoekerscentrum is mooi gelegen aan de oever van de Havel en de Stremme en maakt deel uit van een oud landgoed. De voormalige paardenstal en opslagschuur herbergt het infocentrum, waar men erg blij was met onze groep van 8 personen. Per jaar bezoeken slechts een 700 personen het centrum, dus er werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om ons een uitgebreide explicatie te geven.

Een ander reisdoel dat op de rol stond was de omgeving van de Gülpersee, een groot meer tussen de steden Rathenow en Havelberg. Het meer heeft een reputatie als slaapplaats voor ganzen en Kraanvogels in de herfstmaanden. Zo’n 100.000 ganzen en tot 1500 Kraanvogels zijn hier geteld.

In het zuidelijk van het meer gelegen dorpje Parey voert een fietspad (ook met de auto te doen) noordwaarts, waarbij je eerst al zigzaggend door gerst- en roggeakkers rijdt om na verloop van tijd op een dijk te geraken met uitzicht over weidse graslanden, doorsneden met sloten en afwaterkanalen. Het doet denken aan de polder Oosterwolde. Halverwege de route nabij de Grosser Grenzgraben staat een al oude uitkijkhut, die gezien de vele witte flatsen ook door een Kerkuil bezocht wordt. Naast eenden en andere watervogels die zich ophouden in een drassige laagte, ontdekken we ver weg in een slenk een Zwarte ooievaar. Doorrijdend bereiken we het gehucht Gülpe, waar een voormalige staatsboerderij onze blik vangt. In de onbeschrijflijke rotzooi wordt nog steeds vee gehouden, maar we bespeuren geen activiteiten. Een dood kalf op het terrein wacht op bezoek van een paar Raven. Gert merkt op dat dit landschap wel eens geschikt voor Hoppen zou zijn. Bij een inrit van een andere boerderij scharrelen rond een plasje vijf Kuifleeuweriken, een nieuwe soort deze week, waar iedereen wel aan toe was.

Vanuit de vogelhut aan de zuidkant van het meer zien we opnieuw een Zwarte ooievaar, deze keer redelijk dichtbij. Tot ieders plezier ontdekken we even later een thermiekende Zeearend aan de oostzijde in de buurt van een aalscholverkolonie. In de bosrand tussen weg en meer ontdekt Gert al struinend het nest van een Ransuil.

Na een tijdje hou ik het voor gezien en loop door het bos terug naar de auto. Iets verderop in de fraaie acacialaan klinkt onmiskenbaar de roep van de Hop. Even later staat iedereen te genieten van het kleurige beest, dat in het topje van de boom zit te roepen. Evenals bij de Woudaap is bij de roep van de Hop moeilijk aan te duiden op welke afstand de vogel van je zit.

Aan de oostzijde van het meer gaat vanaf Prietzen een pad noordwaarts naar Rhinow. Vanaf hier zien we nog enkele Zeearenden, waarbij een exemplaar op een tak in een wilgenbos zich langdurig laat bekijken. Het voor vierwielig vervoer steeds slechter wordende pad volgend, vliegt bij een open plek in het bos vlak bij de auto nog een Zeearend op. De kolossale grootte van de vogel valt nu extra op. Na kilometers gezwoeg over het hobbelige graspad volgt een zucht van opluchting als aan het eind van de dijk de slagboom open blijkt te kunnen.

De volgende dagen worden nog een scala aan interessante plekken bezocht, waaronder een ‘Geheimtipp’ van een Duitser, op wiens erf wij bij toeval belanden en ook natuurminded is. Hij wijst ons op orchideenweidjes bij Steckelsdorf, die we op zijn aanwijzingen ook vinden, na eerst een paar Kraanvogels te hebben bewonderd en gefotografeerd, dat onbekommerd op zo’n vijftig meter van de weg liep. De gevlekte orchissen vinden we in nat, schraal grasland, waar plantenmensen hun hart kunnen ophalen. In de rietzone wordt de Krekelzanger gehoord.

De voorlaatste dag gaan we op weg naar een totaal ander biotoop dan we tot dusver bezocht hebben. Het reisdoel is de Döberitzerheide ten noorden van Potsdamm. Als je de kaart bekijkt zie je in de periferie van Berlijn alleen maar een kleurig net van Autobahnen, provinciale wegen en andere streepjes en verwacht je niet dat daartussen ook nog een groot natuurgebied ligt: het voormalige Russische militaire oefenterrein de Döberitzer heide. Een gebied van 3100 ha op 5 km afstand van de voorsteden van de hoofdstad. Een kleine 300 jaar heeft het als militair oefenterrein dienst gedaan, te beginnen met Friedrich Wilhelm 1, de “alte Fritz” in 1713 en het verloor zijn functie in 1991/92 toen de Russische troepen vertrokken. Kort daarna is het gebied aangewezen als LSG (Landschaftsschutzgebiet) vanwege bijzondere biologische kwaliteiten, met name wat betreft insecten, en bovendien is het Vogelrichtlijngebied.

Op de heenweg wordt een dode steenmarter van de weg geraapt, die even later bij het bijenmuseum in Möthlow uitgebreid gefotografeerd wordt. Spijtig genoeg voor de imkers onder ons is het museum gesloten. De eigenaar die ons evenwel uitgebreid te woord staat zal zorgen voor de teraardebestelling van de marter. Net voor vertrek valt m’n oog op een lichtkleurige roofvogel, die boven ons rondjes trekt. M’n reisgenoten, die vorige jaar in Tarifa verbleven, herkennen ‘m meteen als Slangenarend, een zeldzame dwaalgast in deze contreien.

Bij Elstal nemen we een van de toegangsroutes van de Döberitzer Heide. Hier is ook het Natuurbeschermingscentrum gevestigd in een voormalige Russische onderhoudshal. De wandelroute, waar je niet van af mag wijken, voert door onbegroeide zandige terreinen en zogenaamde ‘Trockenrasen’, dit zijn schrale graslanden, dan weer door vochtige dalen begroeid met kromme eiken en berken. Overal langs het pad vlamt de bloeiende brem. Het is die dag bijna 30 graden, waardoor enkelen van de groep besluiten af te haken en in de schaduw op onze terugkeer wachten. Gezien de rijkdom aan vogels en andere beesten bleek dat niet zo’n gek idee te zijn. Nabij de ingang hadden we al de klaaglijke roep van de Draaihals gehoord en een Tapuit zien rennen. Verder noteren we Boomleeuwerik, Raaf, Grasmus en Koekoek en een Wespendief zit in ons schootsveld. In wat doornbosjes houden zich Grauwe klauwieren op en we hopen op Sperwergrasmussen, die bijna altijd in gezelschap van klauwieren verblijven. De hele week al op gehoopt en hier treffen we ze dus aan! De zang houdt het midden tussen Zwartkop en Tuinfluiter en de alarmroep doet denken aan een startende brommer. In de eikenbossen zingen Fluiter, Gekraagde roodstaart en Wielewaal. Diverse ringslangen schieten voor ons weg en we zien de Heikikker.

Later op de dag rijden we naar het dorp Priort, waar eveneens een toegang tot de heide is. De buitenwijken liggen tegen de grens van het natuurgebied. Een vreemd idee dat nog niet eens zo lang geleden hier Russische troepen door de straten trokken en voor de bevolking de oefenterreinen hermetisch waren afgesloten.

De hitte heeft effect op onze activiteiten en de aspiratie om opnieuw ver het natuurgebied in te trekken is gering. Dicht bij de ingang staan een paar enorme vervallen bunkers en in die omgeving horen we ineens luid en duidelijk een rauwe vogelkreet. Het beest laat zich niet zien en de roep komt steeds weer van een andere plek. Enkele fanatiekelingen doen hun best de vogel te traceren, wat jammer genoeg niet lukt. Reducerend en deducerend komen we tot de slotsom dat de rauwe roep het meest lijkt op die van de Scharrelaar. Onmogelijk is dat zeker niet aangezien deze soort naast de Hop een zeldzame broedvogel is van voormalige militaire oefenterreinen. 

Na uitgebreid en geanimeerd tafelen resteren ’s avonds nog enkele uren voor nachtactieve beesten.

Met een batdetector worden vleermuizen op naam gebracht die hier veelvuldig aanwezig zijn. Op een bruggetje in de Auländer wachten we op otters en bevers, die we behalve de sporen, niet te zien krijgen. We horen vuurbuikpadden en boomkikkers, enkele Kwartels roepen en op het terras horen we het raspende geluid van de Kwartelkoning en de Bosuil is eveneens actief. Op een windstille avond worden bij het bruggetje over de Hohenauersee bij Wassersoppe tot in de schemer de muggen getrotseerd om nu eindelijk eens de Roerdomp te horen. Ondanks de aanwezigheid van uitgebreide rietlanden heeft deze de hele week nog verstek doen gaan. Wel een jagende Boomvalk en een Oeverloper, maar helaas geen Roerdomp. Dan in vredesnaam maar terug naar de huisjes, waar het rond elven de hoogste tijd is de flessen te ontkurken.

Inlichtingen: Roel Pannekoek – tel. 0341-414766, e-mail: r.pannekoek@caiway.nl

NB. De gebiedsbeschrijving van het Havelland is grotendeels ontleend aan het verslag van Kees Roselaar, Vogelwacht Alkmaar.