Reisverslag Schotland 2002
Door: Gert van Veldhuizen

Wensen die het moeilijkst te vervullen zijn worden vaak het meest gekoesterd. Misschien is dat wel de reden, waarom ik al lange tijd gefascineerd was door verhalen over een klomp basalt in de Noordzee ten oosten van Schotland: Bass Rock.

Het is een produkt van vulkanische activiteiten zoals die op zoveel plaatsen in Schotland nog in het landschap te herkennen zijn. Het is maar een klein eiland: de omtrek ervan is ongeveer 1.5 km. en het hoogste punt steekt 107 m. boven de zee uit. Aan de noordoost-kant is de rots het hoogst en daar rijst hij loodrecht op uit zee. Aan de zuidwest-zijde daalt het eiland meer geleidelijk af naar zeeniveau. Op deze plaats bevinden zich naast de aanlegplaats ook een kleine vuurtoren (gebouwd in 1902) en restanten van een oude kapel uit de 14de eeuw en de overblijfselen van een garizoen met gevangenis.

Wat is toch de aantrekkingskracht van deze klomp vulkanisch basalt in zee, 2 km. uit de kust, waar wind en water onafgebroken de rotsen striemen en waar nauwelijks beschutting te vinden is? Wel, Bass Rock is beroemd om zijn kolonie Jan-van-genten waarvan al melding gemaakt wordt in 1447 door ene John de Fordun. Op die kale rots bevinden zich in de broedtijd zoveel Jan-van-genten, dat het vanaf het vasteland wel lijkt alsof het eiland bedekt is met sneeuw. Het is een droom voor menige vogelaar om hier een dag tussen al die vogels door te brengen, maar de kans daarop is erg klein. Er is slechts één persoon die daarvoor kan zorgen en dat is Fred Marr uit het Schotse havenplaatsje North-Berwick. Hij is de enige die mensen met zijn bootje op Bass Rock aan land mag zetten, maar dan moet wel alles meezitten. De zee is hier zelden kalm en wind en getij zijn er onvoorspelbaar. De landing op Bass Rock is een hachelijke onderneming en Fred neemt meestal het zekere voor het omzekere. Niemand kan zijn beslissingen voorspellen en het komt voor dat mensen dagenlang wachten tot Fred vertrekt, terwijl hij de tocht voortdurend opschort. Als men besluit in de tussentijd even de omgeving te gaan bekijken, dan kan het gebeuren dat men toch nog de boot mist, omdat Fred plotseling besloten heeft, dat het toch kon! Een vriend van mij heeft zo dagenlang in de buurt van North-Berwick vertoeft, zonder ooit op Bass Rock geweest te zijn.

Toen ik vorig jaar in juli naar North-Berwick reed om een poging te doen afgezet te worden op Bass Rock had ik er, door alle verhalen die ik gehoord en gelezen had, weinig vertrouwen in dat het me zou lukken. Het was echter mooi weer en tot mijn grote verrassing was het met Fred Marr in enkele minuten geregeld. Hij stond op het punt met zijn bootje vol toeristen te vertrekken om rond het eiland te varen en als ik bereid was de hele dag op Bass Rock te blijven, dan zou hij me daar afzetten en in de namiddag weer ophalen. Enkele minuten later voeren we al de haven uit.

Samen met een Duits en een Frans echtpaar en met twee Schotse vogelaars werd ik aan land gezet op de smalle aanlegplaats vlakbij de vuurtoren. Toen we na een korte klim op een vlak stuk boven de vuurtoren aankwamen, was het alsof we een andere planeet betraden: wat we zagen en hoorden tart elke beschrijving! Het eiland is voor een groot deel wit van de Jan-van-genten, terwijl boven het eiland een grote wolk hangt van vogels die af- en aanvliegen. Het beeld wordt gecompleteerd door rauwe geluiden uit duizenden kelen en door de indringende geur van vogelmest die altijd rond zulke zeevogelkolonies hangt.

Jan-van-genten zijn grote, vrij zware vogels die uitstekend zijn aangepast aan de enerzijds gunstige en anderzijds ongunstige omstandigheden in de noordelijke zeeën. Gunstig is de beschikbaarheid van grote hoeveelheden vis gedurende het hele jaar, maar met name in de zomer. Gevaarlijk zijn de ruige weersomstandigheden. Jan-van-genten zijn vrij zwaar door een grote hoeveelheid vet in het lichaam. Dankzij dit hoge gewicht zijn ze in staat tijdens hun spectaculaire duikvluchten diep in zee te duiken (tot 3.5 m. en door zwembewegingen tot 15 m.), terwijl dit hoge vetgehalte hen bovendien in staat stelt gedurende langere tijd te vasten als het ruwe weer het tijdelijk onmogelijk maakt te gaan foerageren.

Het lichaam is als een sigaar gestroomlijnd en daardoor ideaal om water en lucht te doorklieven en de vleugels zijn lang en smal om economisch te kunnen vliegen in turbulente lucht. Ze maken zo efficiënt gebruik van de windkracht dat de vliegspieren relatief weinig ontwikkeld zijn. Het gevolg is wel dat Jan-van-genten bij kalm weer maar matige vliegers zijn. Als ze veel vis gegeten hebben is het bij windstil weer voor hen zelfs bijna onmogelijk van een vlakke ondergrond op te stijgen. Dit is waarschijnlijk de reden waarom kolonies van Jan-van-genten zich altijd op winderige eilanden en kliffen bevinden.

Al in februari beginnen de volwassen dieren de gunstige territoria op Bass Rock te bezetten. Dit gaat gepaard met felle gevechten, waarbij de krachtige snavel een gevaarlijk wapen is. Bij deze gevechten kunnen ze elkaar behoorlijk verwonden. Het resultaat van al deze schermutselingen is dat de broedplaatsen in een vast patroon over de kolonie verdeeld zijn, waarbij elk paar een territorium heeft dat precies zo groot is als het snavelbereik van de vogel die in het midden ervan op het nest zit. Voor Bass Rock geldt dat de gemiddelde afstand tussen de middelpunten van de territoria 76 cm. is.

De eerste indruk die je van een broedkolonie Jan-van-genten krijgt, is die van een luidruchtige chaos en struktuurloze, ongeremde agressie. Het oorverdovende geluid en de voortdurende activiteiten van de duizenden grote vogels zijn inderdaad fenomenaal, maar chaotisch is het zeker niet. Integendeel: alles speelt zich hier af binnen een zeer strak netwerk van regels en grenzen. De hechte samenwerking tussen de partners en de relaties met omringende soortgenoten worden op een buitengewoon efficiënte manier onderhouden en op elkaar afgestemd met geluiden, houdingen en bewegingen. Je kunt je afvragen waarom Jan-van-genten met zoveel soortgenoten bij elkaar nu juist op die ene plaats willen zitten, terwijl er in de omgeving veel meer geschikte plekken lijken te zijn. Hoe groter een kolonie is, hoe meer aantrekkingskracht er vanuit lijkt te gaan op andere individuen. Dit heeft niets te maken met veiligheid of de lokale beschikbaarheid van voedsel (Jan-van-genten foerageren tot 500 km. van de kolonies en niet-broedende exemplaren zelfs nog verder), maar waarschijnlijk hebben ze al die sociale prikkels nodig om tot broeden te komen.

Als een vogel op het nest wordt afgelost door de partner, dan geeft de dalende vogel vanuit de lucht met rauwe kreten aan dat hij/zij in aantocht is. Het valt op zo’n winderig, vlak eiland niet mee precies midden in het kleine territorium te landen. Komt de vogel door een onverwachte windstoot verkeerd terecht, dan vecht plotseling iedereen met iedereen. Een paar keer zag ik dat zo’n pechvogel op de steile helling het evenwicht verloor en buitelend van territorium naar territorium rolde. Toen hij of zij eindelijk kon wegkomen zag de vogel er verfomfaaid uit en was hij/zij door tientallen soortgenoten danig toegetakeld.

Jan-van-genten leggen slechts één ei, dat uitgebroed wordt onder de zwemvliezen, want een broedvlek hebben ze niet. Eerst zien de jongen er in hun donskleed als grappige wolbollen uit, maar als ze hun normale verenkleed hebben gekregen zijn ze dagenlang bezig met vliegoefeningen, waarbij ze als in trance in de richting van de zee staren. Vaak vliegen ze met een kleine sprong ineens simpelweg van de nestplaats, maar soms komen ze na enkele meters weer op de grond neer, met alle gevolgen van dien. Ze worden dan onmiddellijk met felle agressie aangevallen door de vogels waarbij ze in de buurt neerkomen en moeten lopend, rollend en kruipend proberen de rand van het eiland te bereiken. Als ze aan de rand van de rots aankomen, springen ze naar beneden en vallen in zee of maken hun eerste, aanvankelijk nog onhandige, vliegbewegingen. Meestal landen ze binnen 1 km. in zee en kunnen ze vanwege hun hoge gewicht niet meer loskomen van het water. Ze zwemmen dan in zuidelijke richting weg van de kolonie en teren ongeveer 1 of 2 weken op hun vet. Dan zijn ze zoveel lichter geworden dat ze uit het water kunnen opvliegen. Ze moeten dan heel snel leren duiken en hun prooi vangen, want anders komen ze om van de honger. Een periode van ongunstig weer juist op dat moment kan fataal zijn. De meeste jongen vliegen in enkele weken naar de westkust van Afrika of naar de Middellandse Zee, waar ze 1 of soms enkele jaren blijven.

Vroeger werden veel Jan-van-genten door mensen gevangen voor het (vette) vlees en voor de veren. Ik las ergens dat voor het vullen van één verenbed 240 Jan-van-genten nodig waren!

Gelukkig gaat het, sinds de soort beschermd wordt, goed met de Jan-van-gent. Per jaar groeit de populatie met ongeveer 3% en de huidige wereldpopulatie wordt geschat op een kwart miljoen paren.

Ik zal de dag die ik mocht doorbrengen in de kolonie op Bass Rock niet gauw vergeten. Toen Fred Marr ons om 17.00 uur weer ophaalde van het eiland zei hij: “Bass Rock is incomparable with anything in the world, isn’t it?” Ik kon hem in m’n beste schoolengels alleen maar gelijk geven: “Yes, it is!”.

Terug in de haven van North-Berwick stonden mijn zoon en vrouw me op te wachten. Ze schoten in de lach toen ze me zagen. “Je lijkt zelf wel een Gert-van-gent.” zeiden ze. In een spiegelende winkelruit zag ik wat ze bedoelden. Als je een dag tussen 20.000 Jan-van-genten zit met een wolk van deze vogels boven je hoofd, dan onderga je inderdaad een metamorfose: wit van de shit!

Inlichtingen: Gert van Veldhuizen – tel. 0341-356510, e-mail: gvanveldhuizen9@gmail.com