Reisverslag 2006
Door: Roel Pannekoek
Je hebt mensen die als ze horen dat er een zeldzame Amerikaanse dwaalgast op de Britse Scilly-eilanden zit, meteen de ferry naar Engeland nemen om die bewuste vogel te kunnen bijschrijven op hun totaallijst. Zij worden soortenjagers genoemd. Je hebt mensen die bereid zijn 1000 euro of meer neer te tellen voor een op de zwarte markt aangeboden entreekaartje voor de finalewedstrijd van de WK voetbal. Zij heten supporters. En je hebt zonderlingen die een reis maken naar een uithoek van onze aardbol om daar voor hooguit enkele minuten een totale zonsverduistering te aanschouwen. Dit is een soort die – op z’n Engels – eclipschaser wordt genoemd.
De lezer begrijpt, tot die laatste groep behoor ik. En om het meteen maar te verklappen, we hebben een prachtige, onbewolkte zonsverduistering meegemaakt die 3 minuten en 40 seconden duurde. Daarvoor hoefden we overigens niet naar een afgelegen oord op deze wereld, maar ‘slechts’ naar centraal Turkije, de streek waar menige Turkse pizzatent z’n naam aan ontleent: Cappadocië.
Dus een plek redelijk onder handbereik, maar ik kan me voorstellen dat er lezers zijn die het absurd of decadent vinden om voor een fenomeen van enkele minuten afreizen naar in dit geval Turkije. Mijn vrouw en ik – zij een doodnuchtere Veluwse, maar ook ‘om’ bij de vorige totale eclips van augustus ’99 in Zuid-België – hadden al ruim een jaar van te voren een rondreis van 8 dagen geboekt, met als hoogtepunt uiteraard de zonsverduistering. Het was echter mogelijk met wat kunst – en vooral vliegwerk, in één dag uit en thuis te zijn. Een Belgische liefhebber deed op internet verslag van de 1-daagse trip naar Antalya: ’s ochtends om 4 uur de deur uit in Antwerpen, om 14.00 uur de eclips meemaken aan de Turkse zuidkust en ’s avonds rond elven schoof hij weer tussen z’n eigen lakens. Nog wat leuks gedaan vandaag?….
Op 27 maart, 2 dagen voor de eclips-datum, landden we op het vliegveld van Ankara om de volgende dag met een touringcar door te reizen via het Anatolische landschap naar het prachtige Cappadocië. Reizen over de weg in Turkije kost tijd, het zijn afstanden die wij althans niet gewend waren. En goedbeschouwd hebben we nog maar een klein deel van het land gezien als je de landkaart bekijkt. Nu kun je natuurlijk tijdens de lange reisduur de verloren slaap inhalen, het voorbijglijdende landschap vermocht je niet wakker te houden. Eindeloos saai golvende akkers met grassen of stoppels en af en toe een ploegende traktor. Maar je bent ook vogelaar dus in plaats van lezen of slapen kun je ook scherp blijven op wat er tijdens de reis is waar te nemen. Opvallend waren de vele Eksters die zich in de buurt van de schaarse bebouwing ophielden en de Kauwen en Roeken op de velden. Leeuweriken werden veelvuldig gezien, maar welke bleven onduidelijk door het geschud van de bus. Een tapuit kon ik niet anders determineren als Isabeltapuit. Voor roofvogels was eind maart nog aan de vroege kant. We zagen en route wel diverse Arendbuizerden en een enkele gewone Buizerd. Opvallend in de gehuchtjes langs de snelweg was de bende rondom de huizen. Zelfs nieuwe huizen die er pico bello uitzien worden omgeven door bouwafval, pallets en overal fladdert blauw plastic. De bewoners stoort het kennelijk niet dat ze temidden van hun eigen rotzooi wonen.
Na enkele uren doemt zuidelijk van de route het Tuz zoutmeer op. Een groep van 20 Kraanvogels vliegt over de heuvels links van ons. De eclips-experts in ons gezelschap hebben al vastgesteld dat de vlaktes die grenzen aan de oostoever van het meer precies op de maximale eclipslijn liggen, met een tijdsduur van drie en een halve minuut. De waarnemingsomstandigheden lijken hier goed: naar het zuiden tientallen kilometers vrij zicht en aan de noordelijke kant van de weg de Heuvels. Ter hoogte van Aksaray verlaten we de snelweg om via Nevsehir naar het hart van Cappadocië te rijden waar we drie dagen zullen verblijven in het toeristische stadje Ürgüp.
In andere jaren begint in deze streek het toeristenseizoen veel later, maar nu met de eclips in het vooruitzicht heerste er een levende drukte in het centrum. Reisgroepen uit heel Europa hadden hun intrek genomen in de vele hotels en terrassen en restaurants zaten vol.
Het landschap van Cappadocië biedt een bizarre aanblik door de vele tufsteenzuilen. De oorsprong hiervan ligt in het Late Mioceen, grofweg 10 miljoen jaar geleden. Drie actieve vulkanen vulden met herhaaldelijke uitbarstingen een laagvlakte van 20.00 km2 met een dik pak lava. In een later geologisch tijdvak kwamen deze tufsteenlagen onder invloed van erosie. Wind, regenwater en de slijpende werking van rivieren voerden de zachte materialen af en de vreemdgevormde zuilen van het hardere materiaal bleven uiteindelijk over. Soms met een enorme rotsklomp op de top, waardoor het reusachtige paddestoelen lijken. Ter plaatse worden ze “elfenschoorstenen” genoemd, niet zo gek bedacht want het landschap doet onaards aan. Sinds prehistorische tijden is de streek bewoond geweest. Niet verwonderlijk want de zachte tufsteenformaties boden van nature veel schuilmogelijkheid. In latere periodes in de eerste eeuwen van onze jaartelling begon de bevolking verblijven te hakken op strategische en moeilijk bereikbare plekken in rotsen. Vanaf de Bronstijd werd de streek meer en meer gekoloniseerd door Assyrische volkeren. Cappadocië werd het centrum van belangrijke handelswegen, de Zijde-route voer hier langs. Maar niet alleen karavanen met handelswaar trokken langs, veroveraars van allerlei pluimage plunderden de bevolking en vestigden hun eigen rijk. Diverse volkeren drukten hun stempel op de streek: Hittieten, Frygiërs, Perzen, Romeinen, Byzantijnen, Selcuks en Ottomanen. Allen lieten hun culturele vingerafdruk achter. Ontelbare kapellen en kerken werden in de eerste 1000 jaar van onze jaartelling in de rotsen uitgehakt, waarvan de kleurrijke fresco’s nog steeds zijn te bewonderen.
Woensdag 29 maart, de dag van de eclips is het gelukkig stralend weer. Het is een drukte van belang van toeristen die allen een strategische plek opzoeken in de omgeving van Ürgüp. Ook onze groep is bijtijds opgestaan om een kilometer of 70 terug te rijden naar het Tuz zoutmeer. Snel even vogelen in de buurt van het hotel. Ik noteer Zwarte roodstaart, Kool- en Pimpelmees, Putter en 2 Cetti zangers schetteren in een verruigd bosje. In een rij populieren ontdek ik een paartje Syrische bonte spechten, waarvan het mannetje het vrouwtje achterna zit. Mijn eerste waarneming van deze soort. Boven de stad scheren groepen Alpengierzwaluwen en hoog op een rotspunt zit een klein vogeltje onophoudelijk een “jiep?”roepje te produceren. Ik kom er niet achter welke soort het is.
Een paar uur later stopt de touringcar bij een tankstation langs de snelweg die noordelijk van het zoutmeer loopt. De eclipsgangers hangen wat besluiteloos rond en wegen af wat de beste locatie zou kunnen zijn om de zonsverduistering te kunnen waarnemen. Een deel van de groep besluit de heuvels in de trekken, maar dat is vanaf de parkeerplaats nog een flinke tippel. Het merendeel steekt de snelweg over om op een paar honderd meter daarvan een populierendijkje als basis te nemen. Met nog drie anderen lopen we door in de richting van het meer om via boerenpaadjes zo ver mogelijk het verkeersgedruis achter ons te laten. Ik noteer een biddende Torenvalk – er wordt wat afgebeden in Turkije – overal Grauwe gorzen en voortdurend vliegen Kalanderleeuweriken voor onze voeten op. Vogelaar Frank uit Lelystad spot een Roodkeelpieper en de Alpengierzwaluwen jagen boven de akkers. Na een paar kilometer te hebben gelopen kiezen we positie bij een afwaterkanaal en zijn slechts omringd door natuurgeluiden en een ploegende boer. Kennelijk nieuwsgierig komt ie eens kijken wat vijf mensen te zoeken hebben in the middle of nowhere. Hij spreekt wat Duits en we plezieren hem met een eclipsbrilletje.
Tot aan het tijdstip van de totale eclips om 14.00 uur hebben we nog een paar uur te gaan. We genieten van de rust en het fraaie weer en checken voor de zoveelste keer alle camera-instellingen. Er zit wat damp rond de zon, maar verder is het onbewolkt. Langzamerhand wordt het schemerig en koelt het flink af, maar het licht van de schemer is anders dan op een gewone dag. Het wordt een wat sinister blauw, alsof er zwaar noodweer op komst is. Exact om 14.00 uur gaat het licht uit en ondergaan we het fenomeen met kippenvel en een dikke keel. Even later begint een Kwartel te roepen. De heuvels in de verte gloeien oranje door het strooilicht en de sfeer is onwerkelijk en moeilijk te beschrijven.
Drie minuten en veertig seconden duurt deze zeldzaamheid, waarna het eerste zonlicht als een felle diamant de betovering verbreekt. En de boer hij ploegde voort, heeft zelfs zijn tractor er niet voor afgezet. Hij zou er nog geen kilometer voor omrijden om dit natuurverschijnsel te kunnen meemaken. Wij echter lopen bijna jubelend door de landerijen terug naar de bus en zien onderweg Kuifleeuweriken, een Tapuit en Rotszwaluwen.
De volgende dag staat een bezoek aan het openluchtmuseum van Göreme gepland. In de zachte tufsteenformaties zijn vanaf de 6e tot de 12e eeuw ettelijke kerken en kapellen uitgehouwen en rijkelijk voorzien van fresco’s. Na de vele uren in de bus de afgelopen dagen zijn wij echter toe aan een flinke dagwandeling en vogelaar Frank denkt er hetzelfde over. Het culturele aspect van de reis kan hem trouwens helemaal gestolen worden. Met z’n drieën gaan we op pad en proberen buiten de bebouwing van de stad de toegang te vinden tot de wandelroute door de Roze vallei, een aanbevolen tocht door het sprookjesachtige landschap die uiteindelijk eveneens naar bovengenoemd openluchtmuseum voert. Het is ongeveer 20 graden, helder witte wolken aan de diepblauwe lucht en dus een plezier om kilometers te maken. De amandelbomen staan in bloei en vormen een contrast met de gele en witte rotsformaties en vreemd gevormde zuilen. Enkele malen lopen we vast bij een ravijn of een steile helling, we zijn kennelijk van de route afgedwaald. Overal in het gebied liggen kleine akkertjes met druivenstokken. We proberen aan enkele locals uit de duiden waar we naar toe willen, maar hun armgebaren zijn te weids om de goede route weer terug te vinden. We picknicken aan de rand van een droog liggende wadi. Onder ons in het struikgewas ritselt het van enkele landschildpadden. Voornamelijk op gevoel kiezen we paadjes door het om deze tijd van het jaar nog dorre landschap en komen uiteindelijk uit bij de doorgaande weg naar Göreme. We hebben genoten van een hele dag in het veld en bedenken dat het hier een maand later nog fraaier moet zijn, als alle bomen en struiken weer fris in het groen zitten. Aan vogels hebben we genoteerd een paartje Syrische bonte specht, twee maal een Hop, Rouwmees, Sijs, een paar Grijze gors, Ringmus, Alpengierzwaluw, Merel, Blonde tapuit en Torenvalk.
De volgende dag verlaten we Ürgüp. We gaan op weg naar het dorpje Güzelyurt, zo’n 100 km naar het zuiden. Eerst bezoeken we halverwege de route de onderaardse stad in het stadje Derinkuyu. Je kunt je het bijna niet voorstellen, maar onder de huidige bebouwing ligt een complete stad met een oppervlakte van 4 km2 in 8 verdiepingen tot een diepte van meer dan 60 meter.
De verticale luchtkokers die tevens als waterput dienden gaan nog iets dieper. Al voor de christelijke jaartelling bestond een deel van dit ondergrondse gangenstelsel. Met het verstrijken van de eerste eeuwen is het complex steeds verder uitgebreid en men schat dat maximaal 10.000 mensen hier hebben kunnen schuilen als weer eens vijandelijke volkeren de streek binnenvielen. Alles wat men in die tijd bovengronds in de stad had, was ook in het onderaardse complex aanwezig. Kerken, gemeenschappelijke keukens, stallen met vee, uiteraard ontzettend veel houdbaar voedsel in kruiken, latrines met stenen opslagvaten en zelfs ruimten voor de tijdelijke bijzetting van overledenen, die door een vernuftig koelsysteem d.m.v. koude luchtstromen een soort van mummificatie ondergingen. De toegangsgangen van niet meer dan een meter hoog konden afgesloten worden met een groot, massief stenen wiel van hard materiaal. Bij een langdurige belegering kon de bevolking het op die manier maanden volhouden. Het was een sensatie om hier met een gids rond te dwalen en hem te horen vertellen over alle faciliteiten waarvan de toenmalige bewoners zich hadden voorzien. Soms was je gedwongen je bijna gehurkt door de gangen te verplaatsen, dus de lezer begrijpt dat bezoekers met engtevrees beter een rondje door de bovengrondse stad kunnen maken.
Een tiental kilometers van ons eindbestemming die dag ligt de Ihlarakloof, een soort van Grand Canyon in het klein, maar evengoed imposant met recht opgaande wanden tot 150 meter hoog. Wij krijgen de tijd om via een trap in de kloof af te dalen en enkele uren het riviertje Melendiz te volgen. Dit is geen sinecure, want gaandeweg wordt het kruip door-sluipdoor en loopt het paadje over metershoge rotsblokken. Het keerpunt via een bruggetje over het snelstromende water ligt ook nog eens verder weg dan we ingeschat hebben, dus deterugweg via de andere oever verloopt min of meer in speedmars tempo. De kapelletjes en woningen die in de rotswand zijn uitgehakt houden we voor gezien. Aan vogels valt het wat tegen, maar dat zal ongetwijfeld met de tijd van het jaar te maken hebben. We noteren Boomklever, Cetti zanger, Koolmees, Zwarte roodstaart, Winterkoning en Kauw.
Aan het eind van de middag komen we aan in Güzelyurt, een oud boerendorpje gebouwd aan de rand van een rotsplateau. Ons hotel ligt buiten het dorp aan een doodlopend pad. Naast het hotel staat nog een touringcar en even later komen we er achter dat een andere Hollandse groep z’n intrek heeft genomen en dat er ondanks de reservering geen plaats meer is voor het grootste deel van onze groep. Na een opgewonden woordenwisseling tussen onze reisleidster en de hoteleigenaar wordt voor een deel van de groep een ander pension gevonden. Ook wij behoren hiertoe en krijgen een kamer met uitzicht op een meer en verder weg de berg Hassan. Geen slechte deal. ’s Avonds slenter ik door de steegjes en staande op een rechthoekig gazon heb je een geweldig uitzicht over de lager gelegen omgeving. De ‘gazons’ blijken grasdaken te zijn van lagergelegen woningen. Een herder met een flinke kudde schapen trekt door de hoofdstraat en draagt bij aan de idylle. De nacht is op een enkele blaffende hond na doodstil.
De volgende morgen verken ik in alle vroegte de omgeving van het meer. Het is een rotsachtig gebied, met her en der minuscule akkertjes. Opnieuw hoor ik het vogeltje met het vragende ‘jiep’ roepje, maar ik kan er nog steeds geen pap van maken. Vanaf een rotsblok roept een Blonde tapuit en verder zie ik Witte kwikken en een Grauwe gors. Op een verder gelegen rotswand trekt een paartje Rotsklevers met hun zwiepende roep de aandacht. Aan de rand van het meer zitten 7 Kuifaalscholvers op de keien en een Blauwe reiger wiegt langzaam voor me uit.
Tijd om terug te gaan voor het ontbijt, waarna we weer zullen vertrekken voor een lange bustocht naar de een paar honderd kilometer noordelijk gelegen resten van de oude Hittietenhoofdstad Hattusas.
In de bergen boven de stad Yozgat bouwden de Hittitische koningen van 1450 tot 1200 v. Chr. een voor die tijd reusachtige versterkte stad en staken zelfs de Egyptische farao’s naar de kroon wat betreft bouwkunst en artistieke kwaliteiten. De metershoge stadsmuren met de leeuwenpoort zijn gerestaureerd. Vlakbij de stad vinden we Yazilikaya, een tempelcomplex uit dezelfde tijd dat in een natuurlijke kloof werd gebouwd. De wanden zijn fraai gedecoreerd met reliëfs van diverse goden.
Bij vertrek worden we uitgeleide gedaan door een Hop die op het dak van ons pension roept. Voordat de reis aanvangt bezichtigen we aan de rand van het dorp een moskee, die ooit in het jaar 385 werd gebouwd als kerk ter ere van de Heilige Gregorius. Op de rotswand zit weer hetzelfde mysterieuze vogeltje. De wind doet z’n borstveren opwaaien en hij blijkt een geel vlekje te hebben. Frank speurt in z’n vogelgids en komt met de determinatie: een Rotsmus…
Inlichtingen: Roel Pannekoek – tel. 0341-414766, e-mail: r.pannekoek@caiway.nl
Foto’s van de auteur. Gebruik van de foto’s is alleen toegestaan na toestemming van de auteur.