Inventarisatie Beekhuizerzand – 2006

Inleiding en doelstelling:

In 2005 kreeg de Vogelbeschermingswacht Noord-Veluwe bij monde van de beheerder Bossen en Buitengebied van de gemeente Harderwijk het verzoek om opnieuw het Beekhuizerzand te inventariseren op broedvogels. Een dergelijke inventarisatie had eerder plaatsgevonden in 2002 en in 1996. De inventarisatie van 2002 diende als nulmeting alvorens in 2003 in opdracht van de gemeente werd gestart met grootschalige werkzaamheden teneinde het centrale deel van het Beekhuizerzand om te vormen tot actief stuifzand. Bij de terreinbeheerder was er behoefte aan genoemde nulmeting om na de omvorming veranderingen in de broedvogelstand te monitoren en eventueel ten gunste van bijzondere soorten het terreinbeheer aan te passen.

Terreinbeheerders hebben bovendien deze gegevens nodig om in relatie tot de subsidieregeling Programma Beheer aan te tonen naar het Ministerie van  LNV of zij de afgesproken beheerdoelstellingen wel halen.

Foto: Roel Pannekoek

De recente inventarisatie daartoe heeft plaatsgevonden in het voorjaar van 2006.

Bij de inventarisatie is uitgegaan van de volgende vraagstelling:

  • Welke broedvogels komen voor in het gebied?
  • Hebben zich na de omvorming van het gebied wijzigingen voorgedaan in de broedvogelstand, zowel kwalitatief als kwantitatief?
  • Hoe is de verspreiding van de voor het beheer van belang zijnde bijzondere soorten?
  • Wat is het getalsmatige voorkomen van deze laatste categorie broedvogels?

Bij deze inventarisatie is in hoofdzaak gekeken naar het voorkomen van bijzondere dan wel schaarse soorten welke in sommige gevallen de Rode Lijst-status hebben. Gelet op de kwetsbare positie van deze categorie dienen beheertechnische maatregelen in het terrein niet nadelig te zijn voor hun broedbiotoop. Het voorkomen van algemene soorten welke niet zozeer gebonden zijn aan een biotoop als het Beekhuizerzand is voor het beheer niet relevant. Van deze overige en dus algemene soorten is een ruwe aantalschatting gemaakt op basis van kengetallen die gelden voor landschapstypes als het onderzochte gebied.

Terreinbeschrijving:

Het Beekhuizerzand is een stuifzandcomplex dat onderdeel uitmaakt van het bosbezit van de gemeente Harderwijk. Het wordt aan de noordzijde begrensd door de A28 en aan de andere zijden door de bossen van de gemeente Harderwijk en het waterwingebied van Vitens.

In 1994 hebben 2 stagiaires van de Middelbare Bosbouw en Cultuurtechnische school beschreven wat er in hun visie met het Beekhuizerzand in de toekomst zou moeten gebeuren. Deze aanbevelingen werden vertaald in het gemeentelijke bosbeleidsplan van 1996. In 1997 is de omvorming tot actief stuifzand door de gemeente Harderwijk aan de orde gebracht bij de provincie Gelderland en vervolgens opgenomen in het provinciale plan “Ecologische Verkenning Veluwe”. Het herstelplan van het Beekhuizerzand moest in samenhang worden gezien met het reeds herstelde stuifzand van het Hulshorsterzand van de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten. Hierdoor zou dan één groot stuifzandgebied ontstaan, doorsneden door het stroondalgebied van de Hierdense beek. Dit laatste aspect zou een landschap opleveren met een bijzonder ecologisch karakter.

Menselijk gebruik:

Het gebied wordt gebruikt als militair oefenterrein. In het open terrein wordt sporadisch gereden met militaire voertuigen, terwijl het omliggende bosgebied gebruikt wordt als oefen- en bivakterrein.

Sinds de aanleg in 2004 van een geasfalteerd fietspad langs de oostzijde van het open gebied heeft het Beekhuizerzand een grote aantrekkingskracht op wandelaars en fietsers. Vooral in de weekenden en de vakantieperiodes maken veel mensen gebruik van deze fietsroute Harderwijk – Hulshorst vice versa.

Mede door genoemde ontsluiting is er een sterke toename van wandelaars, die veelvuldig van het open gebied gebruik maken, terwijl zich dat voorheen grotendeels concentreerde in het westelijke deel van het gebied in de buurt van de voetgangersbrug over de A28 t.h.v. camping De Woudstee.

Het gebied kent geen houtproductiedoelstelling.

Stuifzandgeschiedenis:

Stuifzanden zijn in de loop van de middeleeuwen ontstaan door ingrijpen van de mens. Het bodemmateriaal zelf is veel ouder en bestaat uit dekzand, afgezet in de Weichselien ijstijd (117.000 – 11.550 jaar geleden). Door de grootschalige boskap in de 12e-14e eeuw ontstonden er heidevelden die vervolgens zeer intensief werden begraasd en geplagd en dit leidde tot degradatie van de vegetatie waarbij open plekken ontstonden. Op deze open plaatsen kreeg de wind steeds meer vat op de bodem en zo zijn de Veluwse stuifzanden ontstaan. Stuifzand is dus eigenlijk een oud Veluws cultuurland net als de heidevelden.

Vóór 1830 was er op de Noord-Veluwe tussen Harderwijk en ’t Harde één groot stuifzandgebied. Eind 19e en begin 20e eeuw werden de stuifzanden grootschalig beplant met grove den.

Het kenmerkende landschap van het Beekhuizerzand vormde de open zandvlakte met begroeiing van vaak breed uitgegroeide vliegdennen op zgn. kopjes. Rond het open zand zagen we een halfopen gebied met vliegdennen en diverse mossen en grassen. Verschillende successiestadia waren aanwezig, van open zand naar algen- en korstmossenvlaktes.

De bodem in het terrein van het Beekhuizerzand bestaat overwegend uit duin- en vlakvaaggronden. Dit zijn zandgronden met een beperkt ontwikkeld bodemprofiel.

Kenmerkende fauna: Boomleeuwerik, loopkevers, vlinders en zandhagedissen.

Herstelwerkzaamheden:

Het Beekhuizerzand maakt deel uit van het Centraal Veluws natuurgebied en heeft als nevenfunctie militair oefenterrein. Het herstelplan hield in het verwijderen van ca.80 ha. grove dennenbos aan de westzijde en dit om te vormen tot een open zoombos opdat de westenwind vrij spel zou krijgen in het verstuivingsproces van het open middengebied. Het middengebied van ca. 100 ha is vrijgemaakt van alle vegetatie. Het doel is dat de in ons land overheersende westenwind zand verplaatst naar het oosten en dat in droge periodes de oostenwind het zand weer richting west verplaatst. Dit proces is kenmerkend voor stuifzanden en geeft op deze wijze dynamiek aan het gebied. Deze dynamiek is bepalend voor de ontwikkeling van flora en fauna van stuifzandgebieden. Dieren en planten leven hier vaak onder marginale omstandigheden, hierdoor ontstaat de zo kenmerkende flora en fauna van stuifzandgebieden. Extreme temperatuursverschillen bepalen tevens de voorwaarden voor deze flora en fauna.

Het Beekhuizerzand in 2002 (links) en na de herstelwerkzaamheden in 2006 (rechts).

Methode van inventariseren:

De categorie schaarse/bijzondere broedvogels die is geïnventariseerd valt binnen het systeem Broedvogel Monitoring Systeem Bijzondere soorten (BMP B) van SOVON Vogelonderzoek Nederland. BMP B betreft inventarisatie van 109 voornamelijk schaarse soorten in een proefvlak van 30 tot 500 ha. Als aanvulling op deze 109 soorten kunnen 30 facultatieve soorten worden meegenomen. Het proefvlak (Beekhuizerzand) moet van maart t/m juni minstens 5 maal volledig worden gekarteerd, bij voorkeur startend voor zonsopgang.

Van genoemde 109 bijzondere soorten zouden globaal 26 soorten kunnen worden aangetroffen in een biotoop als het Beekhuizerzand inclusief bosranden. Van de 30 facultatieve soorten zouden in principe 15 soorten als broedvogel in het onderzochte gebied kunnen worden aangetroffen.

In genoemde periode zijn zes reguliere karteringsrondes gemaakt, vijf maal bij zonsopgang en een avondronde speciaal gericht op Nachtzwaluw en uilen. Deze ronde is echter volledig in het water gevallen. Aanvullend op de ochtendrondes heeft een inventarisator individueel nog vier maal de route gelopen. In de zomermaanden is bovendien nog herhaaldelijk door leden van de inventarisatiegroep het gebied bezocht, ter waarneming van o.a. eventuele Nachtzwaluw en Boomvalk. Het gebied werd systematisch afgelopen, waarbij vooral gelet werd op territorium- en nestindicatieve waarnemingen.

Bij de tien rondes werd een vaste route afgelegd . Op basis van eerdere waarnemingen en ervaring in vergelijkbare biotopen kon een goede inschatting worden gemaakt hoe de route het gehele gebied diende te bestrijken teneinde de doelsoorten te karteren. De route was merendeels identiek aan die van 2002, met als afwijking hierop een forse lus door het bosgebied tussen A28 en het open zand, uiteraard met het oog op eventuele roofvogels en spechten. Aan de oost- en noordzijde van het open zand liep de route over het enkele jaren geleden aangelegde recreatieve fietspad. In vergelijking met het vermoeiende gesjok door het mulle zand in 2002 was dit een comfortabele manier van inventariseren.

Gestart werd bij de fietsbrug over de A28 t.h.v. camping ‘Onze Woudstee’, waarna de route  het fietspad volgde terwijl een ander maal de zgn. dienstweg parallel aan de A28 werd gevolgd.  

Weersomstandigheden:

Algemeen

Het weer is van invloed op de activiteit van vogels en daardoor op de doelmatigheid van het inventariseren. Harde wind, neerslag en lage temperaturen zijn belemmerende factoren. Veel territoriale activiteit neemt, zeker bij vogels, ook af bij hoge temperaturen. Vandaar een korte beschrijving van het weer in het broedseizoen van 2006 aan de hand van de maandoverzichten van het KNMI.

Maart

Maart 2006 was koud en zonnig en kende een normale hoeveelheid neerslag. Tot 23 maart was het in grote delen van het land koud. In de nachten werd vaak matige tot lokaal in het oosten zelfs strenge vorst gemeten. Het aantal vorstdagen bedroeg 19; een forse afwijking van het gemiddelde van 9 vorstdagen. Na 23 maart sloeg het weer om en stegen de temperaturen flink. Wel ging dit gepaard met buien en windstoten. De gemiddelde temperatuur in het land liep van het noordoosten naar het zuidwesten temperatuur circa drie graden op. De neerslag was het hoogst in Utrecht en Overijssel en relatief laag in het Zuidwesten, De Kop van Noord-Holland en westelijk Friesland. De zon scheen het meest langs de kust en in mindere mate elders in West-Nederland; in het oosten was het relatief somber.

April

April 2006 was vrij zacht en kende een normale hoeveelheid zonneschijn. Een groot deel van de maand viel er opvallend weinig neerslag. Wel was het geregeld wisselvalig en winderig weer, vooral van 1 tot 4 april en van 11 tot 14 april. De meeste zonneschijn werd in de tweede en vierde week van de maand genoteerd. De hoogste gemiddelde temperatuur werd in het zuidwesten gemeten, terwijl het op de Wadden en in het noordoosten het koudst was. De meeste neerslag viel in Zuid-Limburg en Twente; in het zuidwesten was het relatief droog. De hoeveelheid zonneschijn nam van het noordoosten naar het zuidwesten beduidend toe.

Foto: Roel Pannekoek

Mei

Mei 2006 was zeer warm, nat en kende een vrijwel normale hoeveelheid zon. De eerste helft van de maand was zeer zonnig, droog en warm. Vooral tussen 3 en 13 mei was de temperatuur hoger dan normaal. Er viel in eerste helft van de maand nauwelijks neerslag.

De tweede helft van mei was erg wisselvallig en somber. Met op vrijwel elke dag ergens in het land wel enige neerslag. Vooral in de laatste decade van de maand soms in grote hoeveelheden. Tijdens buien soms vergezeld door onweer en zware windstoten.

Het zonnigst was het in het Waddengebied. De hoeveelheid zonneschijn nam van het noordoosten naar het zuidwesten beduidend af.

Juni

Juni 2006 was warm en gemiddeld over het land zeer droog en zeer zonnig.

De maand ging koel van start, met plaatselijk nog vorst aan de grond. Tussen 9 en 13 juni was het in vrijwel het hele land ’s zomers warm. Daarna was het  licht wisselvallig waarbij korte warme tijdvakken werden afgewisseld door dagen met gemiddelde temperaturen.

Gemiddeld over het land was juni zeer droog. Het oosten van het land zelfs uitzonderlijk droog, met plaatselijk minder dan 10mm neerslag. Het westen kreeg wat meer neerslag. Vooral tijdens buien op de 25e en 26e.

Het aantal zonuren was over het hele land vrijwel gelijk.

Inventarisatiedata reguliere rondes:

Data incidentele rondes:

Door de individuele teller zijn inventarisatierondes gelopen op 13 april (06.30 uur – 10.30 uur), 27 april (05.45 uur – 10.00 uur) en  4 mei (05.30 uur – 10.15 uur).

Gekarteerde soorten:

Tijdens deze bezoeken werden alle waarnemingen van de doelsoorten ingetekend op een veldkaart. Van de mogelijk 41 voorkomende bijzondere soorten werden 9 soorten gekarteerd: Buizerd, Havik, Boomleeuwerik, Boompieper, Gekraagde roodstaart, Geelgors, Tapuit, Roodborsttapuit en Kneu. De veldkaarten van de verschillende bezoeken zijn hierna uitgewerkt tot soortkaarten. Naderhand is op basis van de soortkaarten het aantal territoria bepaald. Hierbij is gebruik gemaakt van de methodiek die SOVON hanteert en die door elke inventarisator in den lande wordt gebruikt. De soortkaarten met territoria (zgn. stippenkaarten) zijn in dit verslag opgenomen.

De overige waargenomen soorten werden wel genoteerd, maar niet op de veldkaart ingetekend. Van deze vogelsoorten is een ruwe aantalschatting gemaakt aan de hand van ervaringscijfers elders en door de genoteerde aantallen af te zetten tegen het (geschatte) totale aantal hectares aan geschikt broedbiotoop. Voor het beheer zijn deze aantallen niet relevant.

Resultaten:

Overige broedvogels, niet gekarteerd:

Foto: Roel Pannekoek

Nogmaals, zeker bij de algemeen voorkomende soorten zijn de aantallen een grove schatting.

In totaal werden op het Beekhuizerzand als waarschijnlijke of zekere broedvogel 37 soorten vastgesteld. Negen bijzondere soorten volgens de doelstelling van dit onderzoek en 28 algemene soorten.      

Beschrijving per soort:

Buizerd

In Nederland is de Buizerd de talrijkst voorkomende roofvogel met een geschatte populatie van 8.000-10.000 paar (Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998 – 2000). Dit is een verviervoudiging ten opzichte van de inventarisatiejaren 1973 – 1977 t.b.v. de vorige atlas.

Buizerds nemen genoegen met vrijwel elk landschapstype, mits er boomgroepen aanwezig zijn om in te roesten en te nestelen. Het is dan ook niet vreemd dat de 2 territoria in het onderzoeksgebied zijn vastgesteld in de bosstrook langs de A28. De akkers en weilanden aan de andere zijde van de snelweg vormen een aantrekkelijk foerageergebied, met als gevolg regelmatige verkeersslachtoffers op de lijn Harderwijk-Hattem.

Havik

De Havik is een broedvogel van bossen, eventueel in kleinere, geïsoleerd liggende bosjes. De soort ontbreekt in de open gebieden van Noord-Nederland, het rivierengebied en in grote verstedelijkte gebieden. Het territorium van de Havik omvat minimaal enkele honderden hectares en de vogels jagen tot op 3 km of meer van hun nest. Het verspreidingsgebied heeft zich de afgelopen 25 jaar ruim verdrievoudigd. Ten tijde van de 1e broedvogelatlas (’73-’77) was de Havik zich nog herstellende van de enorme inzinking in de jaren ’60, veroorzaakt door het gebruik van niet-afbreekbare gifstoffen in de landbouw.

De broedpopulatie anno 2000 wordt op 1800-2000 paren becijferd. Het nest in het onderzoeksgebied bevond zich in het bosgebied langs de A28 en is waarschijnlijk het buizerdnest van de inventarisatie van 2002. Regelmatig zijn bij de telrondes schermutselingen tussen Havik en Buizerd waargenomen. Het broedgeval heeft 2 uitgevlogen jonge Haviken opgeleverd.

Boomleeuwerik

De Veluwe is met 1900-2400 paren hét bolwerk van de Nederlandse Boomleeuwerikpopulatie die geschat wordt op 5000-6000 broedparen. In de laatste kwarteeuw heeft de stand zich vervijfvoudigd. Al in de tweede helft van februari is deze korteafstandstrekker alweer terug uit Zuid-Europa en is zijn melodieuze roep te horen op hei, voedselarme zandgronden en kapvlakten Verondersteld wordt dat zware stormen in de afgelopen decennia een toename aan geschikt habitat opleverden. En een oorzaak van (boost is volgens mij geen erkende Nederlandse term) verdere populatiegroei is mogelijk de omvorming van productiebos naar inheems bos geweest, met tijdelijk een groot aanbod aan kapvlakten.

         Foto: Bennie v.d. Brink

Verruiging en vergrassing kunnen echter de florissante positie weer teniet doen. Bovendien treedt steeds sneller vermossing van stuifzand op en de Boomleeuwerik moet het toch hebben van kale of schaars begroeide bodems. Het overgrote deel van de populatie van het Beekhuizerzand bevond zich op de kapvlaktes langs de oost- en zuidzijde van het open zand. De  andere territoria werden vastgesteld op het terrein langs de A28, t.h.v. de hoogspanningsleiding, waar de bodem begroeid is met korte vegetatie en mossen. Mogelijk werkt de verruiging van de huidige kapvlakten in de komende jaren negatief op de stand.

Boompieper

De Nederlandse broedpopulatie wordt in de Broedvogelatlas van 2000 gesteld op 35.000-45.000 paren, maar al jaren vertoont deze soort een stapsgewijze toename in bos- en heidegebieden, dus de stand zal inmiddels wel weer hoger liggen. Ook op het Beekhuizerzand is het aantal broedgevallen t.o.v. van 2002 fors gestegen en de Boompieper is hiermee eigenlijk de enige soort die significant afwijkt van de vorige inventarisatie. (Nieuw gevestigde soorten niet meegeteld).

Het habitat van deze soort is een combinatie van open ruimte met solitaire bomen en struiken. We treffen ze dus aan in de duinen, op heide en hoogveen, diffuse bosranden en kaalkapterreinen. Het nest wordt op de grond tussen de begroeiing gemaakt. De kaalkapstrook langs de zuid- en oostzijde van het openzand herbergt de helft van de 25 broedparen, terwijl het halfopen bos langs de A28 de andere helft oplevert.

Gekraagde roodstaart

In de laatste broedvogelatlas wordt de populatie op 23.000 à 30.000 paren geraamd. Dit is aanzienlijk minder dan de 35.000 – 50.000 paren uit de inventarisatieperiode 1979-’85.

Het biotoop omvat een brede schakering aan landschapselementen, maar op de Veluwe houdt de Gekraagde roodstaart zich voornamelijk op aan de randen van open grove dennenbossen  In bepaalde delen van Nederland is de stand de laatste 40 jaar vrijwel tot nul gedaald en dit lijkt samen te vallen met de grootschalige rooi van hoogstamboomgaarden. De soort maakt namelijk voor het broeden gebruik van holtes en spleten. Daar waar de hoofdmacht broedt, in open naaldbossen op de zandgronden, lijken de aantallen echter vrij stabiel. Met 12 paren is de soort goed vertegenwoordigd op het Beekhuizerzand. Het merendeel bevindt zich in het bosgebied tussen A28 en het open zand.

         Foto: Roel Pannekoek

Geelgors

De Nederlandse populatie wordt in de atlas geschat op ruim 25.000 paren. Maar aangezien de Geelgors een soort is die in de lift zit, zal inmiddels het totaal wel hoger liggen. Naast kleinschalige agrarische landschappen prefereert de soort bosranden langs heidevelden en stuifzanden. Goed beschouwd is de associatie van Geelgors met extensieve landbouw een nostalgische, daar deze gebieden, althans in ons land, nauwelijks meer voorkomen. Uit de jaren ’50 en ’60 herinneren we ons winterakkers met grote groepen zaadeters, waaronder veel Geelgorzen, maar door de efficiency van oogsten zijn dergelijke grote groepen allang passé. Daar komt nog bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen, de omvorming van akker naar kruidenarme weilanden en de grootschalige teelt van snijmaïs. Als gevolg van al die factoren is de stand in de laatste 30 jaar van de 20e eeuw drastisch gekelderd en is de soort sindsdien in sommige delen van ons land vrijwel weggevaagd. Als gevolg van natuurontwikkeling, herstel van kleinschalig landschap (particulieren en landschapsbeherende instanties) en braaklegging is er zoals gezegd weer een stijging van het aantal paren vast te stellen.

De vogels nestelen op of net boven de grond, vaak op greppelranden en verder is er een voorkeur voor fijnsparrenaanplant. De soort roept de hele dag zijn nasale si-si-si-si-si-èèèèh, waardoor hij eenvoudig is te inventariseren. I.t.t. tot de vorige telling in 2002, toen er 1 paar werd gekarteerd, zijn nu 4 paren geteld, alle in het ruige kaalkapgebied langs de zuid- en oostzijde van het zand.

Tapuit

De Tapuit is een bewoner van open terreinen met lage begroeiing afgewisseld door kale, zandige of rotsige plekken. Ze nestelen in holen tussen rotsen of in de grond, in ons land voornamelijk in konijnenholen, maar ook onder steen- of takkenhopen. We kennen de soort van oudsher van het duingebied en de Waddeneilanden. In het binnenland kunnen we ze aantreffen op de droge zandgronden en dan vrijwel zonder uitzondering op zandige heidevelden en stuifzanden. Naast de Veldleeuwerik is de Tapuit een soort die in een kwarteeuw drastisch in voorkomen is afgenomen. De achteruitgang wordt geweten aan structurele processen als verruiging en het dichtgroeien met grassen (a.g.v. vermesting) van de biotoop van de Tapuit. Een ander negatief aspect is de decimering van de konijnenstand door ziektes. Konijnen houden door graven en grazen open zandige plekken in stand die de Tapuit nodig heeft om te foerageren. Bovendien zorgt een gezonde konijnenstand voor een overvloed aan nestholen voor deze vogels. De stand (per ’98-’00) wordt geschat op een voorzichtige 6 à 800 broedparen, terwijl rond 1980 nog minimaal 2000 paar geteld werd. Er zijn geen tekenen dat de Tapuit de komende jaren weer uit het dal zal klimmen.

Voor het Beekhuizerzand is de soort nieuw met 2 broedparen. Men zou verwachten dat de vogels zouden broeden in de konijnenholen in de zandkopjes van het open zand. Ze verkozen echter de beschutting van de veelvuldig aanwezige takken- en stronkenhopen, die na de kaalkap in het terrein zijn gedeponeerd.

Roodborsttapuit

Nederland ligt aan de noordwestgrens van het Europese verspreidingsgebied van deze soort. Al in februari keren de vogels terug naar hun broedgebied vanuit het mediterrane overwinteringsgebied. In zachte winters, zoals we die de laatste jaren meemaken, blijven ook paren in ons land.

De Nederlandse populatie huisde lange tijd vooral in agrarisch cultuurlandschap. Vanaf eind jaren ’70 zette een verschuiving in van broedareaal. Door intensivering van het agrarisch grondgebruik, met als gevolg verschraling en eenvormigheid van gewassen, nam de stand drastisch af in deze gebieden. Vanaf medio jaren ’80 groeide echter de populatie in heide en hoogveengebieden tot niet eerder gekende hoogtes. Bovendien speelden kap van verboste terreinen en extensieve begrazing de soort in de kaart. In het laatste decennium van de vorige eeuw trad echter een opmerkelijk herstel in cultuurland in midden Limburg en oost- en midden Brabant. Mogelijk fungeerden nabijgelegen natuurgebieden met een rijke broedpopulatie als bron voor deze gebieden. Begin jaren ’80 was de landelijke schatting 1600-2300 paren, ten tijde van de vorige Broedvogelatlas 4100-5800 en rond de eeuwwisseling werden 6500 à 7000 paren aangehouden. Het is een soort die het nog steeds voor de wind gaat, dus men mag aannemen dat de stand inmiddels weer hoger ligt. Ook op alle heideterreinen in onze regio is de Roodborsttapuit goed vertegenwoordigd. Op extensief beweid grasland rond de Bloemkampen wordt deze soort ook waargenomen. Tijdens de vorige inventarisatie van 2002 is de Roodborsttapuit op het Beekhuizerzand niet als broedvogel vastgesteld. Bij de recente inventarisatie zijn 4 broedparen gekarteerd. Gezien z’n biotoopvoorkeur is het niet verwonderlijk dat al deze territoria in het kaalkapgebied langs de zuidzijde van het open zand lagen.

Kneu

Kneuen broeden bij voorkeur in lage struiken en struwelen in de buurt van kruidenrijke vegetaties. In bosgebied ontbreekt de Kneu. In het gecultiveerde laagland van West-Europa is de soort een cultuurvolger geworden die genoegen neemt met kleine perceeltjes geschikt habitat. Het bekende verhaal van extensieve agrarische bedrijfsvoering met diverse overhoekjes met ruigtekruiden is ook op de Kneu van toepassing. Dit is het biotoop waar deze vogels zich thuisvoelen, maar die zijn zoals bekend in ons land nauwelijks meer te vinden. Bovendien heeft de overgang naar snijmaïs, het gebruik van bestrijdingsmiddelen én de veranderde graanteelt het voedselaanbod in de wintermaanden drastisch verminderd. Door de reeks aan negatieve invloeden is de soort sinds de jaren ’70 sterk in aantal achteruitgegaan.

In ons land heeft de Kneu een sterke voorkeur voor akkerbouwgebieden, met goede dichtheden in Noord-Nederland, Zeeland en de Flevo-polders. Kennelijk zijn hier voldoende onkruidranden aanwezig met voedsel in de vorm van zaden en knoppen. Toch is het aannemelijk dat deze cultuurvolger zich in het hedendaagse Nederland steeds slechter zal kunnen handhaven Gelukkig bieden nieuwe natuurontwikkelingsprojecten met een overdaad aan ruigtekruiden enige jaren soelaas.

Het Beekhuizerzand is door het vrijwel ontbreken van ruigtekruiden in feite een ongeschikt biotoop voor de Kneu. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er slechts 1 paar gekarteerd is.

De landelijke schatting in 2000 was 40.000-50.000 paren. Twintig jaar eerder kwamen de schattingen uit tussen 60.000 en 130.000 paren. 

(Informatie ontleend aan de Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000).

Overige waargenomen soorten:

Sijs, Goudplevier, Blauwe reiger, Kokmeeuw, Kievit, Graspieper, Kramsvogel, Fazant, Barmsijs, Tureluur, Zilvermeeuw, Zwarte kraai, Koperwiek, Raaf, Kruisbek, Sperwer, Torenvalk, Veldleeuwerik, Nijlgans, Koekoek, Kleine mantelmeeuw, Bergeend, Brandgans, Gierzwaluw, Turkse tortel, Boerenzwaluw, Klapekster, Beflijster, Putter, Boomvalk en Aalscholver.

Noot:

Raaf: tekening Ruud Weenink

Regelmatig werden tijdens inventarisatierondes Raven waargenomen. Het kon gaan om een enkel overvliegend paar, maar ook werden groepen van 10 tot 15 exemplaren schijnbaar foeragerend op het open zand gezien en eenmaal hield er zich een groep van plm. 50 exemplaren op. De soort werd echter niet als broedvogel in het te onderzoeken gebied vastgesteld. In het gebied Stille eenzaamheid (nabij het Beekhuizerzand) werd medio maart een paar gelokaliseerd, doch een bezet nest werd niet gevonden (med. Wim van den Bergh). Mogelijk was de concentratie van vogels zo groot door de achterlating van jachtresten in de terreinen van Natuurmonumenten en werd het Beekhuizerzand als slaapplaats benut.

Een andere opvallende soort was de Boomvalk. Vanaf begin juli kon men op de kapvlakte aan de zuidzijde van het gebied (nabij de oude vuilnisbelt) regelmatig tot 4 exemplaren in de vooravond zien jagen op libelles. Zij is evenwel niet als broedvogel in het gebied vastgesteld, maar het ligt voor de hand dat de omliggende grove dennenbossen een of meer nesten herbergde. In een hoogspanningsmast bij Hierden heeft een Boomvalkenpaar succesvol 2 jongen grootgebracht. Hemelsbreed ligt dit nest op ongeveer een kilometer van genoemde kapvlakte. Het is niet aannemelijk dat het paar uit deze mast het Beekhuizerzand als jachtterrein had, aangezien er in het agrarisch gebied van Hierden voldoende prooi aanwezig is en de oudervogels daar ook jagend zijn waargenomen.

Opmerkelijk is het volledig ontbreken van Bonte vliegenvangers. Bij de vorige inventarisatie van 2002 werd nog 1 territorium vastgesteld. In het broedseizoen van 2006 kon niet één paar gekarteerd worden, sterker nog, er werd zelfs niet eenmaal een zingend mannetje gehoord. Het biotoop van deze soort bestaat in het algemeen uit oudere houtopstanden met natuurlijke nestholten zoals oude spechtenholen en spleten en holtes als gevolg van rotting en takbreuk. De soort heeft een sterke voorkeur voor loofhout. In ons land echter broedt naar schatting 90% van de paren in nestkasten. Naar ons idee is in het bosgebied langs de A28 voldoende natuurlijke nestgelegenheid aanwezig, maar kennelijk zijn er andere aspecten die de Bonte vliegenvanger er van weerhouden tot broeden over te gaan. Uit recent onderzoek blijkt dat door de warmer wordende voorjaren de broedcyclus niet meer optimaal is afgestemd op het voedselaanbod. De piek in het insectenaanbod ligt heden ten dage bijna 2 weken vroeger dan enkele decennia geleden, terwijl de aankomst van de vogels uit het overwinteringgebied onveranderd is gebleven. 

Conclusies en aanbevelingen:

Bij de vorige inventarisatie in 2002 verkeerde het Beekhuizerzand nog in de situatie van een grotendeels dichtgegroeide zandverstuiving. In 2003 is gestart met een grootschalige omvorming van het centrale deel van het gebied naar actief stuifzand. Daarnaast is om de wind vrij spel te geven aan de zuidwest- en oostzijde van het dan verkregen open zand een brede strook bos geveld. Om op ornithologisch gebied verschillen te signaleren tussen de oude situatie vóór 2003 en het nieuw verkregen landschap na 2005 is aan onze vereniging de opdracht verstrekt een onderzoek te doen in het broedseizoen 2006. Na vaststelling van de broedterritoria van de gekarteerde soorten kunnen we concluderen dat de omvorming van het gebied geen spectaculaire wijzigingen in aantallen en soorten heeft teweeggebracht. Goed beschouwd zijn de kapvlaktes welke grenzen aan het open zand interessanter gebleken voor vogels. Samen met het onveranderd gebleven bosgebied langs de A28 zijn op deze kapvlaktes bijna alle territoria vastgesteld. Sterker, op het open zand is niet één broedgeval van de doelsoorten vastgesteld. en welkome nieuwe broedvogelsoort in 2006 is de Tapuit, die met 2 paren aanwezig was. De Tapuit zou voor haar broedlocatie gebruik hebben kunnen maken van het open zand (konijnenholen), maar beide paren verkozen de beschutting van de stapels boomstronken langs het fietspad.

Een andere soort die sterk gebonden is aan stuifzandgebieden is de Duinpieper. Op het demonstratiebord bij het uitkijkpunt aan de noordzijde wordt nog gewag gemaakt van de mogelijke terugkeer van deze kritische soort na het herstel van het stuifzand. Dit is echter een illusie. Het laatste broedgeval in Nederland was in 2005 op het Kootwijkerzand en in de regio Noord-Veluwe werd de soort voor het laatst gezien in 2000 op het Hulshorsterzand. De kans dat deze soort het Beekhuizerzand vanuit het buitenland weet te bereiken is nihil, aangezien de broedgrens in Duitsland zich ook steeds verder oostwaarts verplaatst.

Een derde soort die valt te relateren aan zandverstuivingen is de Nachtzwaluw. Het biotoop van deze schemervogel is de diffuse overgang van heide en stuifzand naar grove dennenbossen met een voorliefde voor kapvlakten. In het broedseizoen 2005 werd lange tijd een snorrend mannetje waargenomen op de kapvlakte aan de oostzijde van het fietspad. Omdat niet eenmaal een vrouwtje werd gesignaleerd moet worden aangenomen dat het mannetje ongepaard is gebleven. Ofschoon het biotoop voor de Nachtzwaluw hier geschikt lijkt, wordt betwijfeld of deze soort hier werkelijk tot broeden komt. De Nachtzwaluw is gevoelig voor verstoring en dat laatste vindt hier voortdurend plaats.

Foto: Roel Pannekoek

Was voorheen het Beekhuizerzand moeilijk begaanbaar terrein, waar naast oefenende militairen sporadisch een wandelaar was aan te treffen, na de aanleg van het fietspad lijkt op mooie dagen het terrein op een recreatiegebied. Het fietspad vormt de ontsluiting van het gehele gebied inclusief de aangrenzende bossen en trekt drommen fietsers en wandelaars. Deze laatste groep is bovendien regelmatig vergezeld van een hond, die ondanks de stringente controle van de terreinopzichter vaak onaangelijnd wordt gehouden. Met name in de omgeving van de voetbrug over de A28 t.h.v. camping de Woudstee wordt dit waargenomen. Daarnaast is er een toenemende graad van verstoring door mountainbikers, welke groep elk paadje en wissel langs de randen van het zand weet te vinden. Uit recreatief oogpunt is het nieuwe fietspad een groot succes, maar het betekent wel een forse aanslag op de rust in het gebied. Kritische soorten als Nachtzwaluw en Tapuit zullen vermoedelijk dan ook niet meer dan in een enkel broedgeval worden aangetroffen.

Deelnemers aan de inventarisatie:

Louw den Besten, Theo den Hertog, Benno van den Hoek, Willem Jan van den Hoek, Nico Hoogteijling, Jan Kuijper, Jan Nijendijk, Roel Pannekoek, Ronald van Katwijk, Wim Smit, Frank van Triest, Gert van Veldhuizen.    

Verslaglegging: Jan Nijendijk en Roel Pannekoek

Contactpersoon:

* Roel Pannekoek  –  e-mail: r.pannekoek@caiway.nl – tel.: 0341-414766